Selectie van rechtspraak van het Hof van Justitie op prejudiciële vragen over consumentenrecht
Hier vindt u een selectie van rechtspraak van het Hof van Justitie op prejudiciële vragen over het consumentenrecht in 2024 en 2025.
Arrest van het Hof van 30 januari 2025 in zaak C-510/23 Trenitalia | Het Hof oordeelt dat richtlijn 2005/29/EG betreffende oneerlijke handelspraktijken zich verzet tegen een nationale regeling die in het kader van een door een nationale autoriteit gevoerde procedure tot vaststelling van een oneerlijke handelspraktijk, enerzijds vereist dat de onderzoeksfase wordt ingeleid door de mededeling van de punten van bezwaar aan de betrokken onderneming binnen 90 dagen na kennis te hebben genomen van de wezenlijke bestanddelen van de inbreuk, en anderzijds de niet-inachtneming van deze termijn bestraft met de nietigverklaring van de eindbeslissing en met het afstand doen van de bevoegdheid om een nieuwe inbreukprocedure in te leiden met betrekking tot dezelfde praktijk. |
Arrest van het Hof van 19 december 2024 in zaak C‑157/23 Ford Italia SpA | Het Hof oordeelt dat het Artikel 3, lid 1, van richtlijn 85/374/EEG inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken aldus moet worden uitgelegd dat de leverancier van een gebrekkig product moet worden beschouwd als „eenieder die zich als producent [van dat product] presenteert” in de zin van die bepaling, wanneer deze leverancier zijn naam, zijn merk of een ander onderscheidingsteken niet fysiek op dat product heeft aangebracht, maar het merk dat de producent op het product heeft aangebracht overeenstemt met, ten eerste, de naam of een onderscheidingsteken van die leverancier en, ten tweede, de naam van de producent. |
Arrest van het Hof van 5 december 2024 in zaak C-379/23 Guldbrev AB | Het Hof oordeelt dat artikel 2, sub c, d en i, en artikel 3, lid 1, van richtlijn 2005/29/EG betreffende oneerlijke handelspraktijken aldus moeten worden uitgelegd dat de dienst van waardebepaling van een goed, die een handelaar aan een consument verleent voordat deze laatste het goed van deze handelaar koopt, samen met de aankoop tegen de na de waardebepaling bepaalde prijs een “product” in de zin van de bepalingen van richtlijn 2005/29/EG vormt. |
Arrest van het Hof van 14 november 2024 in zaak C-646/22 Compass Banca SpA | Het Hof oordeelt in het bijzonder dat richtlijn 2005/29/EG moet aldus worden uitgelegd dat het begrip „gemiddelde consument” in de zin van deze richtlijn moet worden gedefinieerd door uit te gaan van een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende consument. Een dergelijke definitie sluit echter niet uit dat de besluitvaardigheid van een persoon kan worden verstoord door vormen van dwang, zoals cognitieve vertekeningen. |
Arrest van het Hof van 7 november 2024 in zaak C-178/23 ERB New Europe Funding II | Het Hof oordeelt dat het Artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, aldus moet worden uitgelegd dat het een nationale rechter niet verplicht om na te gaan of de bedingen van een overeenkomst tussen een verkoper en een consument mogelijk oneerlijk zijn wanneer die bedingen reeds zijn onderzocht door een andere nationale rechter wiens beslissing gezag van gewijsde heeft, ook al is de consument voor deze eerste rechter niet bijgestaan door een advocaat, was hij niet aanwezig bij de terechtzitting en heeft hij geen gebruik gemaakt van een hem ter beschikking staand rechtsmiddel, voor zover die beslissing naar behoren aan de consument is betekend met vermelding van de rechtsmiddelen waarover hij beschikte en er geen andere bijzondere redenen in verband met het verloop van die procedure zijn, zoals het ontbreken van een motivering van die beslissing, die de consument hadden kunnen beletten of hem ervan hadden kunnen weerhouden zijn procedurele rechten naar behoren uit te oefenen. |