Nieuwe lijsten met oneerlijke praktijken in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen

Article
BE Law

Sinds 1 oktober 2024 zijn een aantal oneerlijke praktijken uitdrukkelijk verboden in de relatie tussen de leverancier (landbouwer of tussenpersoon) van landbouw- en voedingsproducten en zijn afnemer. 

Op basis van een EU Richtlijn van 20191 werden in 2021 in ons Wetboek Economisch Recht2 een aantal oneerlijke praktijken verboden in de relatie tussen de afnemers en de leveranciers (met een maximale omzet van 350 miljoen euro) van landbouw- en voedingsproducten. Deze regels zijn van toepassing zodra de leverancier en/of de afnemer in België zijn gevestigd.

De opeenvolgende crises van de laatste jaren (COVID, inflatie, Oekraïense conflict) hebben gezorgd voor grote ontevredenheid in de landbouwsector, met name over de lage of zelfs negatieve winst voor boeren, het plots schrappen van producten, hoge prijsvolatiliteit, niet-transparante contracten, onevenwicht in risicoverdeling, etc. Het Koninklijk besluit van 4 juli 20243 beoogt aan deze bezorgdheden tegemoet te komen door de bestaande lijsten van oneerlijke praktijken aan te vullen

Volgende praktijken zullen in elk geval oneerlijk en verboden zijn (“zwarte lijst”):

1. Het oneerlijk uit de rekken halen van producten en het uit de rekken halen zonder voorafgaandelijke verantwoording noch voorafgaandelijke schriftelijke mededeling

Voor alle duidelijk, het gaat daarbij om een abusieve ‘delisting’ als vergeldingsmaatregel. Producten uit de rekken halen om zich aan te passen aan de voorkeuren van de consumenten of ten gevolge van een wijziging van het aanbod van de distributeur, blijft wel mogelijk (mits schriftelijke mededeling). Ook verduidelijkt het KB dat het, in onderhandelingen over het voorwerp en de prijs van leveringen, mogelijk moet blijven om te dreigen met het uit de rekken halen bij wijze van drukkingsmiddel. De afnemer mag echter niet dreigen om de producten uit de rekken te halen om de leverancier te beletten zijn contractuele of wettelijke rechten uit te oefenen (bv. om de leverancier te pushen om onder de afgesproken prijs te leveren, of om bijkomende betalingen te doen).

2. Het automatisch aanrekenen door de afnemer van schadevergoedingen en interesten.

Het KB beoogt hiermee de praktijk te verbieden waarbij de economische sterkere partij automatisch extra bedragen factureren voor het niet nakomen van contractuele, maar ook buitencontractuele, verplichtingen (zoals de levertijd, kwaliteit,…), zonder evenwel de leverancier de kans te geven te reageren. Het KB verduidelijkt dat het dus wel toegestaan is om een schadebeding op te nemen, maar de aanrekening van de vergoeding mag niet gebeuren zonder dat de andere partij voorafgaand schriftelijk op de hoogte werd gebracht van de reden waarom (verantwoording inbreuk en schade). 

3. De eenzijdige schuldvergelijking door de afnemer van vergoedende bedragen zonder voorafgaandelijke schriftelijke verantwoording

Het gaat hierbij om eenzijdige schuldvergelijking in de gehele verhouding tussen afnemer en leverancier (en niet enkel in het kader van de leveringsovereenkomst). De bepaling viseert enkel de schuldvergelijking met schadebedingen. Mechanismen waarbij de prijs wordt aangepast naar gelang van bijvoorbeeld de kwaliteit bij de aankoop van rauwe melk, welke bovendien wettelijk zijn, vallen hier niet onder.

4. De eenzijdige schuldvergelijking van niet vergoedende boetebedingen door de afnemer

Zuivere boetebedingen, nl. bedingen die geen band hebben met (minstens potentiële) schade, zijn in elk geval reeds verboden door artikel 5.888 Burgerlijk Wetboek. Dergelijke bedingen, die neerkomen op ‘private straffen’, zijn zelfs strijdig met de openbare orde. Toch vond het KB het nodig om een schuldvergelijking op basis van dergelijke boetebedingen uitdrukkelijk te verbieden, omdat dit in de praktijk toch zou voorkomen in de landbouwsector.

Volgende praktijken zijn oneerlijk, tenzij leverancier en de afnemer dit voorafgaand, duidelijk en ondubbelzinnig overeen zijn gekomen in de leveringsovereenkomst of in een daaropvolgende overeenkomst (“grijze lijst”):

1. In hoofde van de afnemer om producten van de leverancier te kopen tegen een prijs die lager ligt dan zijn productiekosten

Vooral in de landbouwsector zijn de kosten van productie zeer volatiel en afhankelijk van een groot aantal factoren die zelf heel erg kunnen schommelen (bv. klimatologische omstandigheden, voederprijzen, landbouwmethoden,…). Sommige grondstoffen (zoals graan) worden dan weer verkocht op basis van de prijs op de termijnmarkt, zodat die prijs niet gekend is op het moment dat de leverancier zijn contract sluit met de afnemer (enkele maanden voor levering). Deze factoren zorgen er regelmatig voor dat de prijs die werd afgesproken met de afnemer, de productiekosten van de leverancier niet dekken. 

Deze bepaling moet de leverancier wel het recht geven om zijn producten met verlies4 te verkopen, wanneer dat voor hem economisch zinvol is. De leverancier zou echter kunnen ingaan tegen de afnemer, indien hij op basis van zijn productiekosten aantoont dat er in dit verband sprake is van een onrechtmatige praktijk.

Het KB verduidelijkt eveneens dat ‘productiekosten’ alle kosten omvatten “die verbonden zijn aan de productie van het betrokken product, zowel variabel (voeding voor de dieren, meststoffen, zaden, ...) als vast (werken door derden, afschrijvingen, salarissen, ...). Ze zouden ook rekening moeten houden met de geïmputeerde kosten (beloning van het familiale werk, van de aarde en van het kapitaal) aangezien het erom gaat de globale rentabiliteit van een landbouwactiviteit te beoordelen.” “Het gaat hierbij zowel om directe als indirecte kosten. De directe kosten betreffen alle kosten die rechtstreeks verband houden met het produceren van het betrokken landbouw- en voedingsproduct. De indirecte kosten omvatten alle algemene werkingskosten die de onderneming moet dragen hiertoe.” Het KB benadrukt echter dat de nodige flexibiliteit in acht moet worden genomen om het begrip in te vullen per brancheorganisatie. Momenteel is eveneens een werkgroep aangesteld (bestaande uit vertegenwoordigers van de betrokken sectoren en economisten) om indices te bepalen voor de productiekosten, waaronder ‘prijstunnels’ per sector. Deze indices zullen dan een referentie zijn om te bepalen of een verkoop beneden de productiekost is verricht.

Tot slot, moet de vraag of de prijs beneden zijn productiekosten ligt, worden beoordeeld op het moment van de contractsluiting. Op dat ogenblik moet ook de schatting van de productiekosten plaatsvinden. Zo zal, zelfs indien gedurende de overeenkomst, de productiekosten veranderen en de door de afnemer vooraf bepaalde prijs of overeengekomen prijsformule voortaan lager liggen dan de nieuwe productiekosten, de leverancier niet kunnen inroepen dat de afnemer zijn producten gekocht heeft aan een prijs die lager is dan zijn nieuwe productiekosten. (Indien dit verschil buitensporig is, heeft de leverancier weliswaar wel het recht om de afnemer te vragen de overeenkomst te heronderhandelen, cf. de imprevisieleer hieronder).

2. Het weigeren van heronderhandeling in geval van onvoorzienbare omstandigheden (imprevisieleer).

Wanneer door een onvoorziene verandering in de omstandigheden de uitvoering van de overeenkomst door de ene partij buitensporig bezwarend is geworden en redelijkerwijs niet van hem kan worden geëist, mag deze van de andere partij een heronderhandeling van de overeenkomst verlangen. Belangrijk is wel dat de wijziging niet te wijten is aan de eerste partij en hij dit risico niet op zich heeft genomen. Dit is de imprevisieleer, die nu ook is verankerd in artikel 5.74 Burgerlijk Wetboek.

Zodra een partij de vraag stelt tot heronderhandeling, moet de andere hierop binnen een redelijke termijn antwoorden. Dit is echter geen resultaatsverbintenis en de partijen hoeven dus niet noodzakelijk tot een akkoord te komen.

Op grond van artikel 5.74 Burgerlijk Wetboek is het mogelijk om de imprevisieleer contractueel uit te sluiten. Het KB wijkt daar niet van af. Immers, dit verbod is opgenomen op de ‘grijze lijst’, wat betekent dat de weigering om de imprevisieleer toe te passen niet oneerlijk is, indien wordt aangetoond dat de leverancier en de afnemer daarover voorafgaand een duidelijke en ondubbelzinnige akkoord hadden.

Inwerkingtreding

Deze bijkomende lijsten zijn van toepassing op leveranciers en afnemers met een leveringsovereenkomst gesloten, hernieuwd of gewijzigd na 1 oktober 2024. Voor bestaande overeenkomsten zullen de nieuwe regels gelden vanaf 1 april 2025.

  • 1Richtlijn 2019/633/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake oneerlijke handelspraktijken in de relaties tussen ondernemingen in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen.
  • 2Artikelen VI.109/4 en verder WER.
  • 3Koninklijk besluit van 4 juli 2024 tot aanvulling van de lijsten van oneerlijke marktpraktijken tussen ondernemingen in de landbouwen voedselvoorzieningsketen, BS 25 juli 2024.
  • 4Voedselproducenten zijn overigens niet gebonden aan het verbod op verkoop met verlies zoals voorzien in artikel VI.116 WER, aangezien zij geen leverings- of herbevoorradingsprijs hebben waarvan sprake in dit artikel.