Wetsvoorstel beoogt bevoegdheid ondernemingsrechtbanken over nietigheid besluiten van administratieve overheden uit te sluiten

Article
BE Law

Bij de Kamer van Volksvertegenwoordigers werd op 4 oktober 2019 een wetsvoorstel ingediend dat de artikelen 2:44 en 2:46 WVV wijzigt. Op die manier wordt uitdrukkelijk aangegeven dat de bevoegdheid van de ondernemingsrechtbank om kennis te nemen van de nietigheidsvordering ten aanzien van de besluiten van organen van rechtspersonen niet geldt voor de handelingen die uitgaan van administratieve overheden.

Bij de Kamer van Volksvertegenwoordigers werd op 4 oktober 2019 een wetsvoorstel ingediend dat een tweeledig doel heeft: enerzijds de omzetting van Richtlijn 2017/828 tot wijziging van Richtlijn 2007/36/EG wat het bevorderen van de langetermijnbetrokkenheid van aandeelhouders betreft en anderzijds een eerste hersteloefening van een aantal bepalingen van het Wetboek Vennootschappen en Verenigingen[1]. Als onderdeel van die tweede doelstelling bevat het wetsvoorstel ook een wijziging van artikelen 2:44 en 2:46 WVV.

Op die manier wordt uitdrukkelijk aangegeven dat de bevoegdheid van de ondernemingsrechtbank om kennis te nemen van de nietigheidsvordering ten aanzien van de besluiten van organen van rechtspersonen niet geldt voor de handelingen die uitgaan van administratieve overheden.

Het wetsvoorstel mag worden onthaald als een welgekomen verduidelijking bij een discussiepunt dat met argusogen in de rechtspraktijk en allicht ook bij de Raad van State zelf wordt gevolgd. Toch lijkt elke controverse met dit wetsvoorstel nog niet van de baan.

Wat voorafging…

De Raad van State, afdeling Bestuursrechtspraak wordt van oudsher gezien als de natuurlijke rechter van het overheidsoptreden. Op grond van artikel 14 van de RvS-Wet neemt de Raad van State kennis van de beroepen tot nietigverklaring van de akten en reglementen van administratieve overheden.

Het begrip ‘administratieve overheid’, als toegangskaart tot de Raad van State, is een fel gecontesteerd begrip. Zonder in te gaan op de finesses van die afbakening geldt wel als uitgangspunt dat ook entiteiten wiens institutioneel statuut (deels) wordt uitgetekend door het privaat rechtspersonenrecht kunnen kwalificeren als een administratieve overheid in de zin van artikel 14 van de RvS-wet. Aldus neemt de Raad van State (dagelijks) kennis van de eenzijdige, bestuurlijke rechtshandelingen die uitgaan van administratieve overheden die (gedeeltelijk) onderworpen zijn aan de bepalingen van het privaat rechtspersonenrecht.

De bevoegdheid van de Raad van State om kennis te nemen van de eenzijdige, bestuurlijke rechtshandelingen van administratieve overheden geldt krachtens artikel 14 van de RvS-Wet echter slechts “indien het geschil niet door de wet aan een ander rechtscollege wordt toegekend”. Dit betekent dat de wetgever de bevoegdheid om de handelingen van administratieve overheden te toetsen kan opdragen aan een ander rechtscollege en zodoende deze bevoegdheid van de Raad van State kan uitschakelen. De vernietigingsbevoegdheid van de Raad van State is dus van residuaire aard.

In het Wetboek Vennootschappen is een aparte, wettelijke regeling voor het vorderingsrecht wegens nietigheid van de besluiten van de algemene vergadering opgenomen.

Artikel 64 W.Venn. bepaalt inderdaad dat een besluit van de algemene vergadering nietig is:

  1. wegens enige onregelmatigheid naar de vorm waardoor het genomen besluit is aangetast, indien de eiser aantoont dat de begane onregelmatigheid het genomen besluit heeft kunnen beïnvloeden;
  2. in geval van schending van de regels betreffende de werkwijze van de algemene vergaderingen of in geval van beraadslaging en besluit over een aangelegenheid die niet op de agenda voorkomt, wanneer er bedrieglijk opzet is;
  3. wegens enige andere overschrijding van bevoegdheid of wegens misbruik van bevoegdheid;
  4. wanneer stemrechten werden uitgeoefend die opgeschort zijn krachtens een wettelijke bepaling die niet in dit wetboek is opgenomen en, buiten deze onwettig uitgeoefende stemrechten, het aanwezigheids- of meerderheidsquorum vereist voor de beslissingen ter algemene vergadering niet zou zijn bereikt;
  5. wegens enige andere in dit wetboek vermelde reden.

De bevoegdheid om op verzoek van elke belanghebbende de nietigheid van een besluit van de algemene vergadering uit te spreken, berust krachtens artikel 178 W.Venn. bij de ondernemingsrechtbank.

In een aantal arresten heeft de Raad van State geoordeeld dat deze bevoegdheid van de ondernemingsrechtbank ten aanzien van de besluiten van de algemene vergadering ook gold voor administratieve overheden onderworpen aan het vennootschapsrecht, dat deze gelijkwaardig was aan de vernietigingsbevoegdheid van de Raad van State en dit bijgevolg de bevoegdheid van de Raad uitsloot.

In het bijzonder ging het om:

  • Een beroep van een deelnemende gemeente tegen het besluit van de algemene vergadering tot splitsing van een intercommunale en tot oprichting van een nieuwe vennootschap (RvS 20 maart 2015, nr. 230.590);
  • Een beroep van een deelnemende gemeente tegen het besluit van de algemene vergadering van een intercommunale waarbij de uittreding van meerdere leden-gemeenten wordt goedgekeurd (RvS 21 september 2018, nr. 242.403).

Het onttrekken van bevoegdheden van de Raad van State op basis van de bevoegdheid van de ondernemingsrechtbank tot nietigverklaring bleef echter wel beperkt tot de besluiten van de algemene vergadering van entiteiten met een vennootschapsvorm. Gezien het toepassingsgebied van artikel 64 W.Venn. bleef de residuaire bevoegdheid van de Raad van State intact ten aanzien van de besluiten van de overige organen.

Een codificatie met onbedoelde (en ongewenste) gevolgen

Toen kwam het Wetboek Vennootschappen en Verenigingen tussen.

Het Wetboek Vennootschappen en Vereniging breidt de wettelijke regeling inzake de nietigverklaring (en de daaraan gekoppelde wettelijke bevoegdheid van de ondernemingsrechtbank) uit tot:

  • De handelingen van alle organen van vennootschappen;
  • De handelingen van alle organen van andere rechtspersonen dan vennootschappen.

Krachtens artikel 2:42 WVV is een besluit van een orgaan van een rechtspersoon of van de algemene vergadering van obligatiehouders nietig:

  1. wegens enige onregelmatigheid in de wijze waarop een besluit tot stand komt, indien de eiser aantoont dat de begane onregelmatigheid hetzij de beraadslaging of de stemming heeft kunnen beïnvloeden, hetzij met bedrieglijk opzet is begaan;
  2. wegens rechtsmisbruik, misbruik, overschrijding of afwending van bevoegdheid;
  3. wanneer stemrechten werden uitgeoefend die opgeschort zijn krachtens een wettelijke bepaling die niet in dit wetboek is opgenomen en, buiten deze onwettig uitgeoefende stemrechten, het aanwezigheids- of meerderheidsquorum vereist voor de besluiten ter algemene vergadering niet zou zijn bereikt;
  4. wegens enige andere in dit wetboek vermelde reden.

Artikel 2:44 WVV vult aan dat de ondernemingsrechtbank de nietigheid van een besluit uitspreekt op verzoek van de rechtspersoon of een persoon die belang heeft bij de naleving van de rechtsregel die niet is nagekomen. Op basis van artikel 2:46 WVV kan de voorzitter van de ondernemingsrechtbank, in gevallen die hij spoedeisend acht, op vordering van de rechtspersoon of een persoon die belang heeft bij de naleving van de niet nagekomen rechtsregel, in kort geding de opschorting van een besluit bevelen indien de aangevoerde middelen de nietigverklaring van het bestreden besluit prima facie kunnen verantwoorden.

We gaan er algemeen van uit dat de artikelen 2:44 en 2:46 WVV als dwingende bepalingen van het rechtspersonenrecht op 1 januari 2020 effectief in werking zullen treden voor alle rechtspersonen.

Aldus rijst de vraag of de rechtspraak van de Raad van State die tot stand gekomen was binnen het kader van artikel 64 W.Venn., namelijk dat de Raad zijn bevoegdheid verloor ten voordele van de ondernemingsrechtbank ten aanzien van de besluiten van administratieve overheden in vennootschapsvorm, na de inwerkingtreding van 2:44 WVV, vanaf die datum (1 januari 2020) bij uitbreiding van toepassing zou worden op alle besluiten van de organen van een rechtspersoon, ook al betreft het een administratieve overheid.[2]

Op die manier zou de wetgever (ongetwijfeld onbedoeld) een toch wel fundamentele herschikking van de bevoegdheden van burgerlijke rechter en Raad van State in gang zetten.

Hoewel ons hierover het laatste woord nog niet geschreven lijkt, met name over de vraag of (1) het beroep bij de ondernemingsrechtbank wel echt gelijkwaardig is aan het vernietigingsberoep bij de Raad van State, (2) of het wel echt de opzet was van de wetgever om het contentieux voor de Raad van State te beperken en de invoering van de artikelen 2:44 en 2:46 WVV wel effectief dat gevolg heeft en (3) of in het andere geval geen ongelijke behandeling wordt gecreëerd tussen de aanvechtbaarheid van handelingen van ‘gewone’ administratieve overheden en die van administratieve overheden waarop de bepalingen van het WVV (deels) van toepassing zijn, schijnt de wetgever nog vóór het opdrogen van de inkt de situatie recht te willen trekken.

Het betrokken wetsvoorstel

Om naar de toekomst toe elke twijfel weg te nemen wordt met een nieuw wetsvoorstel een wijziging voorgesteld van de artikelen 2:44 en 2:46 WVV.

De artikelen 49 en 50 van het wetsvoorstel hebben inderdaad tot voorwerp om de bevoegdheid van de ondernemingsrechtbank, opgenomen in de artikelen 2:44 en 2:46 WVV, te bevestigen, ‘behoudens wanneer het besluit van het orgaan van de rechtspersoon tevens een akte of reglement van een administratieve overheid, in de zin van artikel 14, § 1, eerste lid, 1° van de Gecoördineerde wetten op de Raad van State van 12 januari 1973, uitmaakt’.

Volgens de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel beoogt deze wijziging elke twijfel uit te sluiten over de residuaire rechtsmacht van de Raad van State inzake de nietigverklaring van besluiten van organen (en hun opschorting) van de administratieve overheden die de vorm aannemen van een rechtspersoon.

Op die manier tracht de wetgever voortijdig de lont uit het kruitvat te halen.

Toch is te hopen dat de wetgever snel handelt, namelijk de betrokken bepalingen aanpast nog vooraleer de oorspronkelijke versie op 1 januari 2020 in werking treedt. Zo niet is het niet denkbeeldig dat de Raad van State zich alsnog zal dienen uit te spreken over de kwestie. In dat verband is het ook opvallend dat de wetgever niet kiest voor een interpretatieve wet, maar voor een eigenlijke wijzigingswet.

Alles bij het oude? Of toch niet?

De vraag rijst verder of de wetgever op die manier de bevoegdheid van de Raad van State niet uitbreidt ten opzichte van de huidige situatie. Anders dan wat vandaag het geval is op grond van de artikelen 64 en 178 W.Venn, zou na de aanname van het betrokken wetsvoorstel de bevoegdheid van de ondernemingsrechtbank om kennis te nemen van de nietigheidsvordering tegen besluiten van de algemene vergadering van een vennootschap worden uitgeschakeld[3]. Dat zou op het eerste gezicht een (weliswaar kleine) uitbreiding van de bevoegdheid van de Raad van State tot gevolg kunnen hebben.

Oplettendheid is evenwel op zijn plaats. De bevoegdheid van de ondernemingsrechtbank tot kennisname van nietigheidsvorderingen ten aanzien de besluiten van de algemene vergadering zal weliswaar worden uitgeschakeld voor administratieve overheden; de meer algemene discussie over de rechtsmacht van de Raad van State ten aanzien van “interne” geschillen ter zake van verenigingen, stichtingen en vennootschap blijft onaangetast. Het is in dat verband geweten dat de Raad van State geen kennis kan nemen van geschillen over subjectieve rechten en dat de vennootschap in wezen een bijzonder contract is. Aldus rijst de vraag of geschillen tussen aandeelhouders en een vennootschap wel van dat vennootschapscontract kunnen worden afgesplitst.

In het hierboven aangehaalde arrest nr. 242.403 heeft de Raad van State mede op deze basis geoordeeld dat hij geen kennis kon nemen van een geschil tussen een aandeelhouder en een vennootschap:

In deze zaak heeft het beroep van de verzoekende partijen geen betrekking op een beslissing van een orgaan van de verwerende partij waardoor derden rechtstreeks gebonden zouden kunnen zijn, maar wel op een geschil waarbij alleen vennoten van de intercommunale betrokken zijn, aangezien bepaalde ervan wensen uit te treden terwijl andere de regels voor die uittreding betwisten. De uittreding van sommige gemeenten-vennoten en de statutenwijzigingen die daaruit voortvloeien, hebben echter rechtstreeks gevolgen voor het vennootschapscontract. Aangezien de Raad van State niet bevoegd is om een vennootschapscontract te vernietigen, dient de Raad zich eveneens onbevoegd te verklaren inzake wijzigingen van dat contract.

Gelet op wat voorafgaat, dient bijgevolg geconcludeerd te worden dat de Raad van State niet bevoegd is om kennis te nemen van dit beroep, noch, bijgevolg, van de vordering tot schorsing die daarvan het accessorium is ”.

De Raad zal in de toekomst de mogelijkheid hebben om aan te geven hoe ver deze beperking gaat op het vorderingsrecht van de leden van een rechtspersoon ten aanzien van de besluiten van de organen van die rechtspersoon, met name door aan te geven – net zoals in het verleden is gebeurd ten aanzien van reguliere contracten – welke besluiten al dan niet afsplitsbaar zijn van het vennootschapscontract.

Spannende tijden liggen aldus in het verschiet voor overheidsvennootschappen, -verenigingen en –stichtingen.

Voetnoten

  1. Het Wetsvoorstel tot omzetting van Richtlijn (EU) 2017/828 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 tot wijziging van Richtlijn 2007/36/EG wat het bevorderen van de langetermijnbetrokkenheid van aandeelhouders betreft, en houdende vennootschaps- en verenigingsbepalingen (Parl. St. Kamer 2019-2020, nr 553/1).
  2. Zie hierover T. Coen, ‘De weerslag van de inwerkingtreding van de artikelen 2:44 en 2:46 WVV op de rechtsmacht van de Raad van State’, RW 2019-2020, afl.8, 283-296.
  3. T. Coen, ‘Het recht laat zich niet in hokjes plaatsen: naschrift’, Corporate Finance Lab, online raadpleegbaar op https://corporatefinancelab.org/2019/10/21/het-recht-laat-zich-niet-in-hokjes-plaatsen-naschrift/.

Dit artikel is mede geschreven door David D'Hooghe in zijn hoedanigheid als partner bij Stibbe.