De rechtspositie van de verdachte rechtspersoon: weerstand bieden aan negatieve sentimenten
De strafrechtelijke vervolging van de rechtspersoon en de daarbij betrokken natuurlijke personen staat de laatste tijd steeds meer in de schijnwerpers. In dat kader is het van belang om te weten welke verdedigingsrechten aan de verdachte rechtspersoon toekomen en hoe hij deze verdedigingsrechten kan inzetten. Bijna vijftig jaar na de volwaardige erkenning van de rechtspersoon in het strafrecht bestaat over de rechtspositie van de verdachte rechtspersoon nog steeds veel onduidelijkheid.
In een eerdere blog schreef mijn collega Amelie Borel Rinkes al over de conclusie van AG Spronken van 14 november 2023 (ECLI:NL:PHR:2023:1025). Op 27 februari 2024 heeft de Hoge Raad zich uitgelaten over het nemo tenetur-verschoningsrecht van de rechtspersoon (ECLI:NL:HR:2024:286).
De rechtbank had in haar beschikking nog vrij resoluut overwogen dat artikel 219 Sv niet van toepassing kan zijn op rechtspersonen. De Hoge Raad gaat niet mee in deze overweging van de rechtbank en maakt duidelijk dat ook een rechtspersoon een beroep kan doen op artikel 126nda lid 2 Sv en daarmee op het nemo tenetur-verschoningsrecht. In de voorliggende zaak leidde deze belangrijke vaststelling van de Hoge Raad overigens niet tot cassatie, omdat uit de concrete feiten en omstandigheden volgde dat niet aannemelijk was dat de rechtspersoon zich bij verstrekking van de desbetreffende camerabeelden zou blootstellen aan mogelijke strafrechtelijke vervolging.
Met deze beschikking heeft de Hoge Raad zich voor het eerst expliciet uitgelaten over de uitleg van artikel 219 Sv in relatie tot de rechtspersoon. Hoewel niet geheel onverwacht maakt de Hoge Raad met deze beschikking duidelijk dat het nemo tenetur-verschoningsrecht ook toekomt aan rechtspersonen. Deze beschikking sluit naadloos aan bij de uitspraak van de Hoge Raad van 1 juni 1993 waarin de Hoge Raad al oordeelde dat artikel 6 EVRM ook van toepassing is op rechtspersonen, zonder enig voorbehoud (ECLI:NL:HR:1993:ZC9378).
De Hoge Raad heeft al eerder bevestigd dat de rechtspersoon zich onder omstandigheden kan beroepen op een (afgeleid) functioneel verschoningsrecht ex artikel 218 Sv. De recente beschikking over het nemo tenetur-verschoningsrecht voegt daar de rechtsbescherming uit hoofde van artikel 219 Sv aan toe. Desondanks is er nog een lange weg te gaan voordat de rechtspositie van de verdachte rechtspersoon volledig zal zijn uitgekristalliseerd. In het huidige politiek-maatschappelijke klimaat is de verwachting gewettigd dat rechtspersonen steeds vaker onderwerp van een strafrechtelijk onderzoek zullen gaan worden. Dan is meer duidelijkheid over de rechtspositie van de verdachte rechtspersoon gewenst. Daarbij dient te worden vastgehouden aan het uitgangspunt zoals dat reeds in 1993 door de Hoge Raad is verwoord. Artikel 6 EVRM is “gewoon” van toepassing op de rechtspersoon, zonder enige beperking. Dat uitgangspunt mag niet wijken voor negatieve maatschappelijke sentimenten richting rechtspersonen en hun bestuurders.