De advocaat-onderzoeker en het belang van het verschoningsrecht
Begin juni heeft het Hof van Discipline een belangrijke uitspraak gedaan waarbij het toetsingskader is geschetst voor advocaten die zelfonderzoek verrichten. In sommige mediaberichten wordt ten onrechte aangenomen dat het verschoningsrecht nu niet meer van toepassing is op het onafhankelijke onderzoek dat door de advocaat wordt uitgevoerd. Dat ligt genuanceerder.
Voorheen werd voor de vraag welke eisen aan een zelfonderzoek moeten worden gesteld in de tuchtrechtelijke jurisprudentie een onderscheid gemaakt tussen onderzoek bestemd voor intern gebruik en onderzoek bestemd voor extern gebruik. De praktijk leerde dat onderzoeken die aanvankelijk voor intern gebruik werden uitgevoerd, uiteindelijk vaak toch naar buiten werden gebracht, waardoor de belangen van derden konden worden geraakt. Mede daarom kiest het hof voor een nieuwe benadering: niet bepalend is de vraag of het onderzoeksverslag voor extern of intern gebruik is bestemd, maar of de advocaat zich als onafhankelijk onderzoeker presenteert.
Indien de advocaat met zijn cliënt afspreekt dat hij onafhankelijk onderzoek zal verrichten is er geen sprake meer van de klassieke advocaat-cliëntrelatie maar ontstaat er een relatie met een op zichzelf staand karakter waarbij de kernwaarde partijdigheid in beginsel niet meer geldt, aldus het hof. Eveneens overweegt het hof dat de vertrouwelijkheid als kernwaarde niet onverkort op de advocaat-onderzoeker van toepassing kan zijn. Het hof vindt het de taak van de beroepsgroep dan wel de wetgever om professionele standaarden te formuleren en geeft daarbij aan dat er debat over het verschoningsrecht gevoerd kan worden indien er sprake is van onafhankelijk onderzoek uitgevoerd door de advocaat.
Dat het verschoningsrecht niet meer van toepassing zou zijn op het onafhankelijk onderzoek, is blijkens de uitspraak van het hof nog bepaald geen uitgemaakte zaak. Gewaakt moet worden voor een discussie waardoor het verschoningsrecht op zelfonderzoeken zich op een hellend vlak gaat bevinden. Als bij onafhankelijk onderzoek straks het OM zonder belemmering kennis zou kunnen nemen van de onderzoeksresultaten, dan zal het vermoedelijk een kleine stap worden voor opsporingsinstanties om de discussie uit te breiden naar kennisneming van de verzamelde feiten bij een onderzoek van de ‘partijdige advocaat’. Deze richting dient de discussie niet op te gaan, nu zelfonderzoeken nog steeds veel voordelen bieden en een inperking van het verschoningsrecht op deze zelfonderzoeken de drempel verhoogt voor bedrijven om daadwerkelijk een zelfonderzoek te initiëren.
Met het oog op de nog te voeren discussie moet alvast worden opgemerkt dat het opsporingsinstanties te allen tijde vrijstaat om zelf (aanvullend) onderzoek te doen indien zij twijfels zouden hebben over de resultaten of de gehanteerde onderzoeksmethodologie van het zelfonderzoek. Reeds deze omstandigheid brengt met zich mee dat er niet lichtvaardig met het uitsluiten van het verschoningsrecht op zelfonderzoeken moet worden omgegaan.