Wijziging van de AFM/DNB-Beleidsregel geschiktheid 2012
Op 1 april 2023 is de gewijzigde Beleidsregel geschiktheid 2012 (de “Beleidsregel”) in werking getreden. De Beleidsregel is van belang voor (aanstaande) bestuurders en commissarissen in de financiële sector die op grond van Europese of nationale wet- en regelgeving aan het geschiktheidsvereiste moeten voldoen.[1] De geschiktheid van bestuurders en commissarissen wordt getoetst door de AFM, DNB of de ECB afhankelijk van de instelling waar de functie wordt uitgeoefend.
De wijze waarop invulling moet worden gegeven aan het geschiktheidsvereiste is in Nederland niet uitgewerkt in wetgeving, maar in een gezamenlijke Beleidsregel van de AFM en DNB. De Beleidsregel bevat de toetsingscriteria aan de hand waarvan deze toezichthouders toetsen of voldaan is aan het geschiktheidsvereiste. Daarnaast maakt de Beleidsregel duidelijk welke informatie en antecedenten de toezichthouder nodig heeft voor de toetsing.
De Beleidsregel is aangepast naar aanleiding van wijzigingen in Europese en nationale wet- en regelgeving. Verder hebben de toezichthouders ervaringen uit de toezichtpraktijk in de aangepaste Beleidsregel verwerkt. Daarnaast is de Beleidsregel inclusief de toelichting op een aantal punten geactualiseerd en verduidelijkt en zijn enkele omissies hersteld.
Hieronder stippen wij de belangrijkste wijzigingen kort aan:
Competenties
De Beleidsregel bepaalt dat geschiktheid bestaat uit kennis, vaardigheden en professioneel gedrag. Dat blijkt, volgens de Beleidsregel, in ieder geval uit opleiding, werkervaring en competenties en de doorlopende toepassing hiervan. Uit de geschiktheidstoetsing moet blijken dat een beleidsbepaler geschikt is op de volgende vijf onderwerpen: (a) bestuur, organisatie en communicatie; (b) producten, diensten en markten waarop de betreffende onderneming actief is; (c) beheerste en integere bedrijfsvoering; (d) evenwichtige en consistente bedrijfsvoering, (e) tot slot moet een beleidsbepaler voldoende tijd beschikbaar hebben voor de functie.
In een bijlage bij de Beleidsregel is een lijst opgenomen met competenties, zoals authenticiteit, besluitvaardigheid, communicatief vermogen, helikopterinzicht, die, in ieder geval volgens de toelichting, in samenhang moeten worden getoetst. De competenties in de bijlage zijn door de AFM en DNB geëvalueerd en waar nodig aangescherpt, geactualiseerd, toegevoegd of geschrapt. Aan de lijst met competenties zijn de volgende nieuwe competenties toegevoegd: adaptief vermogen, lerend vermogen, organisatiesensitiviteit en oordeelsvorming.
- De competentie ‘adaptief vermogen’ ziet op het vermogen van een beleidsbepaler om tijdig en op adequate wijze te reageren op (verwachte en onverwachte) veranderingen en deze te vertalen naar aanpassingen in de onderneming. Hierbij is van belang dat de beleidsbepaler in staat is om de leiderschapsstijl aan te passen, al naar gelang de situatie daarom vraagt.
- De competentie ‘lerend vermogen’ ziet op het vermogen om nieuwe informatie op te nemen en vervolgens effectief toe te passen voor de organisatie of in het functioneren van de beleidsbepaler zelf. Het gaat daarbij ook om het toepassen van de aanwezige kennis en het kunnen reflecteren op en het willen leren van gemaakte fouten.
- De competentie ‘organisatiesensitiviteit’ houdt in dat de beleidsbepaler oog heeft voor de ontwikkelingen, machtsverhoudingen en gevoelens binnen de organisatie. De beleidsbepaler moet daarbij ook oog hebben voor de belangen van de interne stakeholders en deze informatie effectief benutten. De laatste nieuwe competentie is ‘oordeelsvorming’. Deze competentie heeft betrekking op het tegen elkaar af kunnen wegen van gegevens, belangen en mogelijke handelswijzen en tot een logisch, realistisch en gemotiveerd oordeel, conclusie of advies komen. Ook ziet de competentie op het onderzoeken, herkennen en begrijpen van de essentiële elementen en vraagstukken.
Opvallend is dat de competenties ‘loyaliteit’ en ‘onderhandelingsvaardigheid’ in de nieuwe Beleidsregel zijn verwijderd. In de toelichting (en in het feedbackstatement bij de Beleidsregel) wordt hierover niets opgemerkt. Wellicht zijn de omschrijvingen van ‘loyaliteit’ en ‘onderhandelingsvaardigheid’ verwerkt in aangescherpte omschrijvingen van andere competenties.
De lijst met competenties is limitatief noch cumulatief. Dat betekent dat ook andere dan de in de bijlage genoemde competenties door toezichthouder kunnen worden meegenomen in de geschiktheidstoetsing. De nieuwe definitie van ‘competentie’ in de gewijzigde Beleidsregel kan hiervoor relevant zijn. De nieuwe definitie van competentie luidt: ‘vaardigheden, kwaliteiten en houdingsaspecten’.
Bestuur, organisatie en communicatie
Eén van de onderwerpen ten aanzien waarvan een beleidsbepaler geschikt moet zijn is ‘Bestuur, organisatie en communicatie’. De beschrijving van dit onderwerp is in de gewijzigde Beleidsregel aangescherpt door expliciet te benoemen dat van beleidsbepalers wordt verwacht dat zij zicht hebben op, en sturing geven aan langetermijnwaardecreatie. Louter en alleen een visie op langetermijnwaardecreatie is, volgens de toezichthouders, echter niet voldoende: zij moeten hier concreet sturing aan geven. De aanvulling is in lijn met het gevraagde ‘verandervermogen’ van beleidsbepalers, o.a. bij de uitdagingen van klimaatrisico’s en duurzaamheid. Dit komt ook tot uiting in de Corporate Governance Code die recent is geactualiseerd.
Collectief
De Beleidsregel schrijft voor dat bij de geschiktheidstoetsing ook de functie van de beleidsbepaler, en de aard, omvang, complexiteit en het risicoprofiel van de onderneming in acht worden genomen. Indien sprake is van een collectief wordt de geschiktheid niet alleen op individueel niveau getoetst, maar met inachtneming van de samenstelling en het functioneren van het collectief. In de gewijzigde Beleidsregel is de definitie van ‘collectief’ aangevuld, waaruit blijkt dat het begrip ‘collectief’ niet alleen ziet op (dagelijks) beleidsbepalers en medebeleidsbepalers, maar ook op leden van de raad van commissarissen.
Wijzigingen in groep A, B en C in de Beleidsregel
In de Beleidsregel zijn de verschillende soorten ondernemingen onderverdeeld in drie groepen: A, B en C. De indeling moet waarborgen dat de geschiktheidstoets van beleidsbepalers proportioneel wordt toegepast. De grotere en complexere ondernemingen, zoals banken, de meeste verzekeraars en pensioenfondsen zijn opgenomen in groep A. Voor beleidsbepalers van ondernemingen in groep A geldt een uitgebreidere (‘risk based’) geschiktheidstoets dan voor beleidsbepalers van ondernemingen in groep B en C. De beleidsbepalers van ondernemingen in groep B en C worden getoetst op basis van concrete (‘rule based’) criteria. In de groepsindeling van ondernemingen hebben een aantal wijzigingen plaatsgevonden.
Trustkantoren
Trustkantoren zijn in de gewijzigde Beleidsregel verplaatst van groep C naar groep A. Dit betekent dat nieuwe beleidsbepalers van trustkantoren voortaan uitgebreider worden getoetst op geschiktheid. Hierdoor kan door de toezichthouders meer gericht (‘risk based’) worden getoetst in plaats van dat zij bij de toetsing concrete (‘rule based’) normen moeten hanteren.
Crowdfundingdienstverleners
In verband met het van toepassing worden van de Crowdfundingverordening[2] toetst de AFM of beleidsbepalers van crowdfundingdienstverleners geschikt zijn voor hun taak. In verband hiermee is de reikwijdte van de Beleidsregel aangepast. Crowdfundingdienstverleners zijn opgenomen in groep B in de Beleidsregel. Dat betekent dat beleidsbepalers van crowdfundingdienstverleners moeten aantonen dat zij minimaal beschikken over bestuurlijke en leidinggevende vaardigheden, algemene en specifiek vakinhoudelijke kennis en geschiktheid ten aanzien van de beheerste en integere bedrijfsvoering. Deze vaardigheden, kennis en geschiktheid moeten zijn opgedaan gedurende ten minste twee jaar werkervaring, waarvan minimaal één jaar aaneengesloten.
Beleggingsholdings
Op grond van de richtlijn IFD[3] geldt voor bestuurders van een beleggingsholding en, indien aanwezig, de leden van de raad van commissarissen, een geschiktheidsvereiste. De reikwijdte van de gewijzigde Beleidsregel is daarom uitgebreid met geschiktheidstoetsingen door de AFM op grond van de richtlijn IFD. In lijn met het toetsingsregime voor beleggingsondernemingen, zijn beleggingsholdings toegevoegd aan groep B in de Beleidsregel. Dat betekent dat beleidsbepalers van beleggingsholdings moeten aantonen dat zij minimaal beschikken over bestuurlijke en leidinggevende vaardigheden, algemene en specifiek vakinhoudelijke kennis en geschiktheid ten aanzien van de beheerste en integere bedrijfsvoering. Deze vaardigheden, kennis en geschiktheid moeten zijn opgedaan gedurende ten minste twee jaar werkervaring, waarvan minimaal één jaar aaneengesloten.
(Onder)gevolmachtigde agenten
(Onder)gevolmachtigde agenten zijn verplaatst van groep C naar groep B. Dit houdt in dat zij voortaan worden getoetst op geschiktheid ten aanzien van de beheerste en integere bedrijfsvoering. Dit komt naast de al bestaande toetsing op de onderdelen bestuurlijke en leidinggevende vaardigheden, en algemene en specifiek vakinhoudelijke kennis. De wijziging heeft geen gevolgen voor beleidsbepalers die reeds geschikt zijn bevonden.
Beheerders van een sociaalondernemingschapsfonds en beheerders van een durfkapitaalfonds
De EuVECA-verordening[4] en de EuSEF-verordening[5] hebben ook geleid tot een uitbreiding van de reikwijdte van de Beleidsregel. Beleidsbepalers van beheerders van durfkapitaalfondsen[6] en sociaalondernemerschapsfondsen[7] worden sinds het van toepassing worden van deze verordeningen door de AFM getoetst op geschiktheid. Deze fondsen zijn opgenomen in groep B. De beleidsbepalers van de durfkapitaalfondsen en sociaalondernemerschapsfondsen zullen worden getoetst op algemene vakinhoudelijke kennis en specifiek vakinhoudelijke kennis, dat is opgedaan gedurende ten minste twee jaar werkervaring.
Algemene vakinhoudelijke kennis en specifiek vakinhoudelijke kennis
In de gewijzigde Beleidsregel is voor de beleidsbepalers van de ondernemingen in groep B verduidelijkt dat de algemene vakinhoudelijke kennis en de specifiek vakinhoudelijke kennis inhoudelijk verschillend zijn, en beide moeten worden aangetoond. De algemene vakinhoudelijke kennis moet door ieder lid van het collectief worden aangetoond. De specifiek vakinhoudelijke kennis moet binnen het collectief worden gewaarborgd, met dien verstande dat elk lid óf specifiek vakinhoudelijke kennis óf kennis van de bedrijfsvoering aantoont.
‘Kleine’ ondernemingen - beheerders van een beleggingsinstelling, beheerders van een icbe, beleggingsmaatschappij, beleggingsonderneming niet zijnde een verbonden agent, bewaarder, bewaarder van een icbe, crowdfundingdienstverlener, datarapporteringsdienstverlener, icbe, of een (onder)gevolmachtigd agent
De Beleidsregel biedt kleine ondernemingen in groep B, waar maximaal zes personen inclusief bestuur werkzaam zijn, de mogelijkheid om de geschiktheid van beleidsbepalers met beperktere ervaring aan te tonen als gezien de aard, omvang en complexiteit van de betreffende onderneming de vereiste twee jaar werkervaring niet redelijkerwijs vereist is. Het hebben van bestuurlijke ervaring, algemene en specifiek vakinhoudelijke kennis en kennis van de bedrijfsvoering is in dat geval voldoende als sprake is van één jaar aaneengesloten werkervaring. Leidinggevende ervaring wordt in dat geval niet getoetst. In de gewijzigde Beleidsregel is deze mogelijkheid niet (langer) opgenomen voor beleidsbepalers van aanbieders van kredieten, een beleggingsholding en een pensioenbewaarder. Deze beleidsbepalers zullen wel aan de reguliere geschiktheidseisen worden getoetst.
Overigens zullen beleidsbepalers van de ondernemingen waarvoor deze mogelijkheid wel bestaat, opnieuw worden getoetst wanneer de onderneming groeit naar een onderneming waar meer dan zes personen werkzaam zijn.
‘Kleine’ adviseurs, bemiddelaars of herverzekeringsbemiddelaars
De geschiktheidseisen voor een beleidsbepaler van een adviseur, bemiddelaar of een herverzekeringsbemiddelaar in groep C waar maximaal zes personen, inclusief bestuur, werkzaam zijn, zijn uitgebreid. Naast een HBO-diploma of hoger van een voor de onderneming relevante opleiding, moeten deze beleidsbepalers nu tenminste beschikken over één jaar relevante werkervaring in de financiële dienstverlening opgedaan in de afgelopen 10 jaar.
Daarnaast kan een beleidsbepaler van een ‘kleine’ adviseur, bemiddelaar of herverzekeringsbemiddelaar zijn geschiktheid aantonen als hij beschikt over zeven jaar werkervaring in een voor de onderneming relevante werkomgeving waarbij twee jaar, waarvan één jaar aaneengesloten, van deze relevante werkervaring in de afgelopen 10 jaar moet zijn opgedaan. Deze drempel is verlaagd ten opzichte van de vorige versie van de Beleidsregel. Zodra duidelijk is dat de onderneming is gegroeid, zullen de beleidsbepalers van deze ondernemingen opnieuw worden getoetst.
Verder is in het artikel verduidelijkt dat bij een geschiktheidstoetsing van een beleidsbepaler van een kleine adviseur, bemiddelaar of herverzekeringsbemiddelaar niet met inachtneming van de samenstelling en het functioneren van het collectief wordt getoetst.
Ook hier geldt dat wanneer de betreffende onderneming groeit naar een onderneming waar meer dan zes personen werkzaam zijn, de beleidsbepalers van deze onderneming opnieuw zullen worden getoetst.
Toelichting bij de Beleidsregel
Omdat de toelichting bij de Beleidsregel in de praktijk voor ondernemingen, (mede)beleidsbepalers en commissarissen een belangrijk onderdeel van de Beleidsregel is bij het voorbereiden van een aanvraag voor een geschiktheidstoetsing en/of een hertoetsingsgesprek met de toezichthouder, is niet alleen de Beleidsregel gewijzigd, maar ook de toelichting bij de Beleidsregel gewijzigd en/of geactualiseerd, en integraal gepubliceerd.
Diversiteit
In de toelichting is bijvoorbeeld een aanvulling opgenomen over diversiteit in het collectief als gevolg van specifieke eisen uit Europese en nationale wet- en regelgeving voor het vergroten van genderdiversiteit in de top van grote en beursgenoteerde ondernemingen.
Voor Nederlandse beursvennootschappen met een notering aan Euronext Amsterdam (zowel NV's als BV's) geldt een diversiteitsquotum voor de raad van commissarissen van ten minste een derde man en een derde vrouw. Grote niet-beursgenoteerde vennootschappen moeten ook diversiteit in de top versterken door het vaststellen van streefcijfers en het opstellen van een plan van aanpak om die de streefcijfers te behalen. Verder zijn grote vennootschappen verplicht om te rapporteren over de bestaande man/vrouwverdeling, de streefcijfers, het plan van aanpak en de bereikte doelen. Verder wordt in de toelichting opgemerkt dat de herziene EBA/ESMA-richtsnoeren voor het beoordelen van de geschiktheid van leden van het leidinggevend orgaan en medewerkers met een sleutelfunctie de eisen ten aanzien van diversiteit hebben aangescherpt. Daarnaast worden in de toelichting de ESMA-richtsnoeren over het leidinggevend orgaan van marktexploitanten en datarapporteringsdienstverleners genoemd. Ook deze richtsnoeren bevatten concrete doelstellingen in termen van diversiteit.
De toezichthouders moedigen diversiteit in het collectief van beleidsbepalers aan. Verschillen in kennis, ervaring, leeftijd, geslacht en professionele en geografische achtergrond moeten zorgen voor een bredere blik en verschillende perspectieven.
Conclusie
De gewijzigde Beleidsregel geschiktheid leidt niet tot grote veranderingen in de wijze waarop de geschiktheid van bestuurders en commissarissen in Nederland worden getoetst. De wijzigingen in de Beleidsregels leiden wel ertoe dat voor beleidsbepalers van bepaalde ondernemingen de toetsingscriteria zijn veranderd en/of aangescherpt.
[1] De geschiktheid van bestuurders en commissarissen wordt getoetst door de AFM, DNB of de ECB afhankelijk van de instelling waar de functie wordt uitgeoefend.
[2] Verordening (EU) 2020/1503 betreffende Europese crowdfundingdienstverleners.
[3] Richtlijn (EU) 2019/2034 betreffende het prudentiële toezicht op beleggingsondernemingen.
[4] Verordening (EU) Nr. 345/2014 betreffende Europese durfkapitaalfondsen (EuVECA-verordening). De verordening biedt bepaalde beheerders de mogelijkheid om zich te laten registreren als durfkapitaalfonds mits de beheerde beleggingsinstelling voldoet aan de in de verordening gestelde regels over het minimum te investeren bedrag in nader aan te geven activa.
[5] Verordening (EU) Nr. 346/2013 betreffende Europese sociaalondernemerschapsfondsen (EuSEF-verordening). De verordening biedt bepaalde beheerders de mogelijkheid om zich te laten registreren als sociaalondernemerschapfonds mits de beheerde beleggingsinstelling voldoet aan de in de verordening gestelde regels over het minimum te investeren bedrag in nader aan te geven activa.
[6] Zoals bedoeld in art. 3 aanhef onder b EuVECA-verordening.
[7] Zoals bedoeld in art. 3 aanhef onder b EuSEF-verordening.