Wanneer maakt verkoopweigering een rechtsmisbruik uit?
Volgens het Hof van beroep te Gent[1] heeft een niet-dominante onderneming de vrijheid om de verderzetting van een overeenkomst te weigeren, op basis van haar eigen subjectieve beleidsstrategie. De rechter mag de beleidsstrategie van de onderneming niet gaan evalueren of bekritiseren, en de onderneming is niet verplicht haar motieven naar voren te brengen.
De principiële contractvrijheid houdt ook het recht in om niet te contracteren, en dus om niet te verkopen. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan verkoopweigering (wanneer er geen inbreuk is op de mededingingsregels) rechtsmisbruik uitmaken, en dus verboden zijn. Volgens het Hof is er, kort samengevat, slechts sprake van rechtsmisbruik bij verkoopweigering wanneer:
- de leverancier geen enkel redelijk belang heeft bij de weigering, en de weigering dus willekeurig en zuiver discriminatoir is, of
- wanneer de weigering een kennelijk onevenwicht in de belangen van partijen creëert.
Het Hof stelde dat een individuele onderneming geen recht heeft op een individuele winstmarge, zodat het feit dat zij schade lijdt of uit de markt moet verdwijnen, op zich geen misbruik oplevert. Het Hof stelde verder vast dat de leverancier een andere beleidsoptie had ingenomen n.a.v. de Covid-crisis en maar met een beperkt aantal retailers zou verder werken. Het is volgens het Hof niet aan de rechter, noch aan de tegenpartij, om een economische beleidsstrategie in een onderneming te evalueren, te toetsen of ook maar enige kritiek op te formuleren.
Bovendien stelt het Hof dat de leverancier niet gedwongen kan worden om de achterliggende motieven naar voren te brengen. Het voegt anderzijds wel toe: “Feit is dat door de coronacrisis vele ondernemingen hun toekomstvisie hebben gewijzigd. Het is logisch dat bedrijven hun strategieën over- en herdenken.”
Hoewel het een vaststaand principe is dat de rechter slechts op marginale wijze mag toetsen of er sprake is van rechtsmisbruik, lijkt het Hof hier geen blijk te geven van enige afweging tussen de belangen van partijen. De klemtoon ligt op de beleidsvrijheid van de onderneming, die zich niet uitgebreid moet verantwoorden voor een contractweigering.
Voetnoot:
1 Gent 4 april 2022, 2021/AR/890, onuitg.