Regulering van woon-werkverkeer en zakelijk verkeer uitgesteld tot 1 juli 2023 en andere ontwikkelingen

Article
NL Law

Op 6 oktober 2022 zond de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat de antwoorden op de aanvullende vragen over het ontwerpbesluit Besluit werkgebonden personenmobiliteit (hier te vinden). Over het ontwerpbesluit zelf schreven wij onder meer dit blogbericht en bijgaand artikel in het Tijdschrift voor Omgevingsrecht. In dit blogbericht bespreken wij de belangrijkste wijzigingen voor dit ontwerpbesluit.

 

Inwerktreding

De voorziene inwerkingtreding met ingang van 1 januari 2023 gaat niet door zo staat in de brief van de Staatssecretaris van 3 oktober 2022. Vermoedelijk staat in de recent gepubliceerde Klimaatnota per abuis nog de oude datum 1 januari 2023 (zie p. 62 van de Klimaatnota 2022). Het wordt 1 juli 2023. Als eerste reden voor voert de Staatssecretaris de duur van de voorhang aan. De Staatssecretaris stelt dat er eerst nog advies van de Afdeling Advisering moet komen en dat er met het verwerken van dat advies snel een aantal maanden is gemoeid. Hoewel de Staatssecretaris dat niet schrijft, vermoeden wij dat ook de veelheid van vragen van Eerste en Tweede Kamerleden aan de langere duur heeft bijgedragen. Het argument is ook niet zo overtuigend omdat het ontwerpbesluit samenhangt met de Omgevingswet. Het was natuurlijk al duidelijk dat uitstel van de Omgevingswet voor de hand lag. De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening schreef uiteindelijk op 3 oktober 2022 dat de inwerkingtreding van de Omgevingswet tot 1 juli 2023 is uitgesteld. Het tweede argument dat de Staatssecretaris aanvoert, is dat de aansluiting op de systemen voor het ontvangen van de administraties van de werkgevers nog niet op orde is. Net zoals bij de Omgevingswet is ook hier uitstel te wijten aan het nog niet tijdig gereed zij van de ICT-systemen. Het voorstel is nu dat werkgevers alleen over de tweede helft van 2023 gegevens behoeven in te leveren. Wij zouden ervoor willen pleiten dat de plicht om gegevens aan te leveren pas ingaat per 1 januari 2024. Dat voorkomt administratieve rompslomp met gebroken boekjaren. Zeker omdat ook niet is uit te sluiten dat de Omgevingswet ook niet per 1 juli 2023 in werking gaat treden...

Aanpassingen

De eerste aanpassing houdt in dat de Staatssecretaris inzicht geeft in het emissieplafond voor de werkgevers die onder het besluit vallen. De toelichting bij het ontwerpbesluit bevatte alleen het emissieplafond voor 1 megaton CO2-reductie voor alle werkgevers voor zakelijke mobiliteit en niet het woon-werkverkeer. De werkgevers die onder het besluit vallen, zijn alleen de werkgevers met meer dan 100 werknemers. De Staatssecretaris maakt een makkelijke rekensom. Zij stelt dat het aantal werkgevers in Nederland met meer dan 100 werknemers 61% is van alle werkgevers. Dat betekent dus dat het emissiereductiedoel voor de werkgevers met meer dan 100 werknemers 61% bedraagt van 1 megaton CO2. Of dit uiteindelijk ook in het definitieve besluit en de daarbij horende toelichting komt, blijft afwachten omdat die teksten nog niet openbaar zijn gemaakt. Overigens bevat het ontwerpbesluit het emissieplafond niet. Het is de bedoeling dat de Nota van Toelichting de hoogte van het emissieplafond zal bevatten. De Staatssecretaris schrijft in haar brief dat indien de regering het emissieplafond voor zakelijke mobiliteit wil verlagen of indien de regering een emissieplafond voor woon-werkverkeer wil introduceren wijziging van het ontwerpbesluit nodig zal zijn. Dat is niet helemaal zeker omdat het plafond helemaal niet in het ontwerpbesluit staat. Wel staat er een grenswaarde in artikel 18.12 van het ontwerpbesluit met ingang van 2026. Waarschijnlijk bedoelt de Staatssecretaris dat indien de regering het emissieplafond wil verlagen, die emissiegrenswaarde zal worden verlaagd.

Wie hebben verplichtingen?

Het ontwerpbesluit bevat twee concrete verplichtingen: (i) een reductieverplichting door middel van een emissiegrenswaarde voor zakelijke mobiliteit en woon-werkverkeer en (ii) een registratieverplichting. Zoals de Staatssecretaris ook toelicht heeft de reductie van de CO2-emissies voor individuele werkgevers op korte termijn weinig tot geen gevolgen. Ook de gevolgen voor het milieu zijn beperkt. De reductieverplichting geldt alleen voor zakelijke mobiliteit en die bedraagt maar 14% van de CO2-emissies van werkgebonden mobiliteit. Voor individuele werkgevers is dus de registratieverplichting het meest relevant. Dat zijn werkgevers met meer dan 100 werknemers. De Staatssecretaris sluit voor de definities van rechtspersoon en onderneming aan bij de bepalingen in de Handelsregisterwet. Zij schrijft dat zij die keuze heeft heroverwogen, maar dat zij bij die keuze blijft. De vraag of een onderneming die bestaat uit bijvoorbeeld 100 individuele werk-BV’s waarvan één werk-BV één werknemer in dienst heeft nu wel of niet onder de registratieverplichting vallen is daarmee nog niet helemaal beantwoord. Als aangesloten wordt bij de Handelsregisterwet zullen die ondernemingen in beginsel niet onder het ontwerpbesluit vallen. De Staatssecretaris verduidelijkt dat ook buitenlandse werkgevers met meer dan 100 werknemers in Nederland onder de reikwijdte van het ontwerpbesluit vallen. Voorwaarde is dan wel dat in de vestigingen in Nederland ten minste 100 werknemers werkzaam zijn. Kilometers die werknemers in het buitenland rijden, vallen niet onder de registratieverplichting volgens de Staatssecretaris. De reden is dat dit zo is afgesproken in het Klimaatakkoord. De Staatssecretaris bekijkt nog of er aanleiding is om bepaalde sectoren, zoals kraamzorg en thuiszorg, uit te sluiten van de reductie- en registratieverplichting. Op dit moment ziet de Staatssecretaris geen aanleiding individuele sectoren uit te zonderen van de verplichtingen. Bij de evaluatie (in 2025) worden de gevolgen van onder andere de registratieverplichting voor individuele sectoren in kaart gebracht. Naar aanleiding daarvan zou in een eventuele normstelling rekening kunnen worden gehouden met verschillen tussen specifieke sectoren of gebieden.

De Staatssecretaris licht toe dat de toegevoegde waarde van de registratieverplichting op dit moment al drieledig is. Allereerst kan in 2025 worden vastgesteld of de totale CO2-emissie door werkgebonden personenmobiliteit in 2024 onder het emissieplafond uitkomt, omdat hiervoor op dit moment geen data beschikbaar is. Als bij de evaluatie blijkt dat de emissies niet onder het plafond zijn gebleven, kan dit worden bijgesteld of kunnen normen worden bepaald voor zowel woon-werkmobiliteit als zakelijke mobiliteit. Tot slot fungeert de registratieverplichting als feedback voor de indiener. Er wordt inzicht gecreëerd in de emissiereductie die moet worden gehaald. Dit heeft volgens de Staatssecretaris een stimulerend effect. Overigens gaat het bij de registratieverplichting niet om persoonsgegevens, maar om basale gegevens die voor het grootste deel al voorhanden zijn in de administratie van de werkgever (bijv. reisdeclaraties, informatie van de leasemaatschappij of ten behoeve van andere wettelijke (registratie)verplichtingen). Voor het vergaren van extra gegevens kan blijkens de toelichting bij het ontwerpbesluit gebruik worden gemaakt van hulpmiddelen als een medewerkersonderzoek. Uiteindelijk gaat het om het totaal aantal gereisde kilometers per reismodaliteit en bij gebruik van een motorvoertuig, bromfiets of scooter, de gebruikte brandstof of andere voeding van de motor van het voertuig.

Uitwerking in Omgevingsregeling

De Staatssecretaris schrijft dat een aantal uitwerkingen die voor de berekening van de emissies van werkgebonden personenmobiliteit van belang zijn, zoals de reismodaliteiten en type brandstof, in de Omgevingsregeling worden uitgewerkt. Dat is voor werkgevers van belang omdat zij dan kunnen inschatten of zij te zijner tijd aan de reductienorm voldoen indien zij bijvoorbeeld voor zakelijk verkeer meer elektrische voertuigen inzetten. Voor de praktijk zou het verstandig zijn indien de Staatssecretaris de uitwerking in de Omgevingsregeling vooraf ter consultatie legt. 

Administratieve lasten

De Staatssecretaris heeft naar aanleiding van vragen inzicht gegeven in de administratieve lasten voor de betrokken werkgevers. De Staatssecretaris gaat ervan uit dat per werkgever de kosten voor de registratie € 470 per jaar bedragen. Uitgaande van een uurloon van €47 en een tijdsbesteding van 10 uur in het eerste jaar. Voor alle ondernemingen met meer dan 100 werknemers (circa 8.000) zouden de kosten dus 470 vermenigvuldigd met 8.000, € 3.760.000 bedragen in het eerste jaar. In het tweede jaar zouden de kosten minder zijn omdat de tijdsbesteding dan minder is.

Afronding

Veel juridische vragen rond het ontwerpbesluit, die wij signaleerden in ons artikel, zijn nog niet beantwoord. Bijvoorbeeld de vraag of de Omgevingswet wel een voldoende grondslag biedt voor deze regeling. De oproep van enkele Tweede Kamerfracties om een juridische toets uit te voeren onderschrijven wij. Voor veel werkgevers zal dit ontwerpbesluit vanaf de inwerkingtreding de nodige verplichtingen met zich brengen en dan is duidelijkheid over de juridische aspecten van groot belang.