Jurisprudentie Omgevingswet in 2024 – deel V
In deze blogreeks behandelen wij jurisprudentie over de Omgevingswet (Ow) die op 1 januari 2024 in werking is getreden. Dit blogbericht gaat over uitspraken die zijn gepubliceerd in de maanden juni en juli, met onder andere uitspraken over het toetsingskader van een omgevingsplanactiviteit en toepassing van overgangsrechtelijke bepalingen die in onze eerdere blogs nog niet voorbijkwamen. Dit is het vijfde blogbericht in de reeks.
In dit blogbericht komen uitspraken aan de orde over onder meer het toetsingskader van een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit en het gevolg van het vervallen van de mogelijkheid tot het verkrijgen van een van rechtswege verleende vergunning. Ook behandelen we de toepassing van het overgangsrecht bij verschillende besluiten, waaronder ook de overzichtsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) over de toepassing van het overgangsrecht bij hogere waardenbesluiten.
Toetsingskader omgevingsplanactiviteit
Uit de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland van 18 juli 2024 (ECLI:NL:RBNNE:2024:2781) volgt duidelijk dat het toetsingskader voor een omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit een limitatief imperatief stelsel is. De rechtbank overweegt dat als er aan de regels wordt voldaan die in het omgevingsplan over het verlenen van de omgevingsvergunning zijn gesteld, dan moet het college de gevraagde omgevingsvergunning verlenen. Dit volgt uit het bepaalde in artikel 5.21 lid 2 aanhef en onder a, van de Omgevingswet, in samenhang gelezen met artikel 8.0a van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Er is geen grond voor het oordeel dat het college de omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit – in de betreffende uitspraak voor de activiteit slopen – had dienen te weigeren. Ook niet gelet op eventueel te verwachten schade aan de woning van de verzoeker wegens het potentieel instorten van zijn balkon.
Gevolg vervallen mogelijkheid tot verkrijgen van rechtswege verleende vergunning
Zoals wij in deel III van de blogreeks reeds bespraken, volgt uit artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet (IOw) dat het oude recht van toepassing blijft op een besluit op een aanvraag die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is ingediend. De wetgever heeft echter expliciet een uitzondering gemaakt voor artikel 3.9 lid 3, eerste zin van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Vanaf 1 januari 2024 kan er hierdoor geen omgevingsvergunning van rechtswege meer ontstaan. Beroep dat is ingesteld in het kader van een aanvraag waarvoor de beslistermijn ten tijde van de inwerkingtreding van de Omgevingswet nog niet verstreken was, zal dan ook opgevat dienen te worden als beroep niet tijdig beslissen. In de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 juni 2024 (ECLI:NL:RBZWB:2024:4363) heeft de rechtbank overwogen dat hij niet kan bepalen dat het college een van rechtswege verleende vergunning bekend moet maken, maar slechts dat het college binnen een bepaalde periode alsnog een besluit op de aanvraag moet nemen.
Huisvestigingsverordening arbeidsmigranten Boxtel niet in strijd met de Omgevingswet
Een wat afwijkende uitspraak waarin de Omgevingswet (indirect) aan de orde kwam, is de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 19 juli 2024 (ECLI:NL:RBOBR:2024:3437). In deze uitspraak stond een vergunning centraal die was verleend voor de huisvesting van 400 arbeidsmigranten. De vergunning was verleend op grond van een verordening die specifiek was opgesteld voor de huisvestiging van arbeidsmigranten in de gemeente Boxtel. Appellanten voerden onder meer aan dat deze verordening in strijd was met de Wet ruimtelijke ordening (Wro), omdat het instellen van een vergunningstelsel op het gebied van een goed woon- en leefklimaat een regeling die exclusief en uitputtend door deze wet zou worden geregeld. De rechtbank overweegt dat er geen sprake is van strijd met de Wro of de Omgevingswet. De huisvestigingsvergunning geeft uitsluitend toestemming voor de exploitatie van de huisvestigingsvoorziening op een perceel. De vergunning geeft geen toestemming voor het gebruiken van het perceel in afwijking van het omgevingsplan en zorgt ook niet voor een wijziging daarvan. De verordening bevat geen regels over de inrichting van de fysieke leefomgeving.
Toepassing overgangsrecht
Overgangsrecht handhaving
In deel III van deze blogreeks bespraken wij een aantal uitspraken waarin discussiepunten over de toepassing van het overgangsrecht bij handhavingsbesluiten – opgenomen in artikel 4.3 en 4.23 IOw – aan bod komen. In haar uitspraak van 3 juli 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2645) gaat de Afdeling uitgebreid in op verschillende situaties rondom de toepassing van het overgangsrecht bij handhavingsbesluiten. De uitspraak biedt een helder overzicht van de uitleg van het overgangsrecht in artikel 4.3 en 4.23 IOw en tot welke uitkomsten dit in verschillende situaties leidt. Zie voor een uitgebreide toelichting ons blogbericht bij deze uitspraak.
Overgangsrecht hogere waardenbesluiten
Een andere uitspraak waarin de Afdeling overzicht geeft over het toepasselijke overgangsrecht is in haar uitspraak van 5 juni 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2324) waarin zij het Amsterdamse bestemmingsplan ‘Draka Terrein Kamerkwartier’ vernietigd. Aan het bestemmingsplan lag een besluit tot vaststelling van hogere geluidwaarden op grond van de Wet geluidhinder (oud) ten grondslag. Ook dit besluit is door de Afdeling vernietigd. In haar uitspraak maakt de Afdeling inzichtelijk welk recht van toepassing is op het nieuw te nemen besluit. Zij wijst er daarbij eerst op dat op grond van artikel 3.5 lid 1 aanhef en onder b, onder 1°, en artikel 3.6 lid 1 aanhef en onder c, onder 2° van de Aanvullingswet geluid Ow voor een hogere waardenbesluit voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van bestaande, in aanbouw zijnde of geprojecteerde woningen in zones langs wegen of rond industrieterreinen, waarvoor een aanvraag is ingediend of waarvan een ontwerp ter inzage is gelegd vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Aanvullingswet geluid Ow, het recht zoals dat gold vóór dat tijdstip van toepassing blijft, totdat het besluit onherroepelijk is.
Het besluit in casu betreft echter niet-geprojecteerde woningen: nieuw te realiseren woningen waarvoor voorafgaand aan de vaststelling van het ruimtelijke plan waarin de realisatie van deze woningen voor het eerst wordt mogelijk gemaakt, hogere geluidwaarden worden vastgesteld. In de Aanvullingswet geluid Ow is voor die situaties overgangsrechtelijk niets geregeld. Ook bij die besluiten geldt volgens de Afdeling echter het overgangsrecht en moet het college dus het oude recht blijven toepassen. Uit de parlementaire geschiedenis van de Aanvullingswet geluid Ow zou namelijk blijken dat het niet de bedoeling is geweest van de wetgever om voor nieuw te nemen besluiten hogere geluidwaarden die zien op niet-projecteerde woningen de Omgevingswet en bijbehorende regels van directe toepassing te laten verklaren.
Overgangsrecht voorbereidingsbesluit bestemmingsplan
In de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 31 mei 2024 (ECLI:NL:RBZWB:2024:3532) wordt het overgangsrecht voor voorbereidingsbesluiten behandeld. In de uitspraak speelt de vraag of een voorbereidingsbesluit omtrent flitsbezorgers en darkstores reeds is vervallen (omdat nog niet binnen een jaar een ontwerp voor een bestemmingsplan ter inzage is gelegd). Uit artikel 4.103 lid 2 IOw volgt dat, als het ontwerp van een bestemmingsplan niet ter inzage is gelegd voor inwerkingtreding van de Ow, het voorbereidingsbesluit dat op grond van artikel 3.1 Wro is vastgesteld door de gemeenteraad, geldt als voorbereidingsbesluit in de zin van artikel 4.14 lid 1 Ow. De termijn uit artikel 4.14 lid 4 – 1,5 jaar – begint te lopen vanaf het moment van inwerkingtreding van de Ow. In dit geval was die termijn nog niet verlopen.
Overgangsrecht nog niet onherroepelijk beheerplan Natura-2000 gebied
In de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 13 juni 2024 (ECLI:NL:RBOBR:2024:2521) wordt artikel 2.9 lid 2 Aanvullingswet Natuur Ow toegepast. In de zaak komen eisers op tegen een wijziging van beheerplan voor een Natura-2000 gebiedt. Op het onherroepelijke beheerplan blijft op grond van artikel 2.9 lid 2 Aanvullingswet Natuur Ow het oude recht van toepassing.
Overgangsrecht aanvraag Wnb-vergunning
In deel IV van deze reeks gingen wij al in op het overgangsrecht voor besluiten onder de Wet natuurbescherming (Wnb): uit artikel 2.9 lid 1 Aanvullingswet natuur Ow volgt dat, als voor inwerkingtreding van de Ow een aanvraag om een besluit op grond van de Wnb (waaronder een Wnb-vergunning) is ingediend, het oude recht van toepassing blijft.
Het is van belang om het overgangsrecht uit de aanvullingswetten scherp te hebben, omdat de aanvullingswetten specifieke overgangsrechtelijke bepalingen bevatten die – als dat specifieke geval zich voor doet – voorgaan op de algemene overgangsrechtelijke bepalingen. Zo is bij een aanvraag om een Wnb-vergunning het hiervoor genoemde artikel 2.9 lid 1 Aanvullingswet natuur Ow van toepassing en niet de algemene overgangsrechtelijke bepaling bij besluiten op aanvraag (artikel 4.3 IOw).
Dit betekent uiteraard niet dat artikel 2.9 Aanvullingswet natuur Ow van toepassing is op alle besluiten omtrent de Wnb. In de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 16 mei 2024 (ECLI:NL:RBMNE:2024:3394) gaat het om een handhavingsverzoek voor een overtreding van de Wnb. De rechtbank oordeelt dat de Wnb nog van toepassing is, omdat het handhavingsverzoek voor inwerkingtreding van de Ow is ingediend. Volgens de rechtbank volgt dit uit artikel 2.9 lid 1 Aanvullingswet Natuur Ow. Dat lijkt ons niet helemaal correct. Voor handhavingsverzoeken – los van de vraag welk wettelijk voorschrift wordt overtreden – is het algemene overgangsrecht bij besluiten op aanvraag van toepassing, opgenomen in artikel 4.3 IOw. Ook hieruit volgt dat het oude recht – en dus de Wnb – van toepassing blijft. De gevolgen zijn dus hetzelfde, maar dat volgt volgens ons niet uit artikel 2.9 lid 1 Aanvullingswet natuur Ow maar uit artikel 4.3 IOw.