Jurisprudentie Omgevingswet in 2024 – deel IX
In deze blogreeks signaleren wij jurisprudentie over de Omgevingswet ("Ow") die op 1 januari 2024 in werking is getreden. Dit bericht gaat over uitspraken die zijn gepubliceerd in de maand november, met onder andere meer inhoudelijke uitspraken over de toepassing van de Ow. Dit is het negende blogbericht in een reeks.
In dit blogbericht komen uitspraken aan de orde waarin rechters jurisprudentie die gewezen is onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ten aanzien van de toets van het beoogd gebruik van een bouwplan en het toestaan van kortdurend en incidenteel strijdig gebruik van een bestemmingsplan, onder de Ow voortzetten. Ook behandelen we kort de toepassing van het overgangsrecht bij een verzoek om schade op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) en een herverkaveling.
Toets omgevingsvergunning OPA
Een uitspraak van de Afdeling van 13 november 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:4624) betreft de vaststelling van een bestemmingsplan dat erin voorziet dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van een bouwwerk of gronden van de parkeernormen kan worden afgeweken in het geval van de inzet van deelauto’s. Een parkeerplaats voor een deelauto levert volgens dat bestemmingsplan een reductie op van vier gewone parkeerplaatsen. Appellanten voeren aan dat zo ongelimiteerd van de parkeernormen kan worden afgeweken.
De Afdeling overweegt dat een dergelijke omgevingsvergunning voor een binnenplanse afwijkactiviteit (binnenplanse OPA) alleen verleend kan worden als die activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Dat is volgens de Afdeling niet anders als gevolg van de inwerkingtreding van de Omgevingswet en daarbij de invoering van het omgevingsplan via de bruidsschat. Hoewel artikel 8.0a lid 1 Bkl geen mogelijkheid meer geeft om de omgevingsvergunning voor een activiteit die voldoet aan de binnenplanse beoordelingsregels uit het tijdelijk deel van een omgevingsplan op andere gronden te kunnen weigeren, heeft de wetgever dit ondervangen met artikel 22.281 van de bruidsschat. Artikel 22.281 bepaalt dat de verplichting de vergunning te verlenen op grond van artikel 8.0a lid 1 Bkl gelezen moet worden als een bevoegdheid voor zover het gaat om een binnenplanse OPA ten opzichte van het tijdelijke deel van het omgevingsplan. De Afdeling wijst er in deze uitspraak op dat uit de geschiedenis van de totstandkoming van het Invoeringsbesluit Omgevingswet volgt dat de wetgever met de invoering van artikel 22.281 van de bruidsschat een neutrale overgang naar het nieuwe stelsel heeft willen borgen. Onder het oude recht gold dat zich geen strijd met een goede ruimtelijke ordening mag voordoen; per 1 januari 2024 geldt dat sprake moet zijn van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Toepassing mogelijkheid latere inwerkingtreding omgevingsvergunning
In een uitspraak van 7 november 2024 (ECLI:NL:RBGEL:2024:7725) geeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland een voorbeeld van een geval waarin het op de weg van bevoegd gezag zou liggen om toepassing te geven aan artikel 16.79 lid 2 Ow. Op grond van dat artikel kan in de omgevingsvergunning bepaald worden dat deze in werking treedt met ingang van de dag waarop vier weken zijn verstreken sinds de dag van bekendmaking of terinzagelegging als naar het oordeel van bevoegd gezag a) het verrichten van de activiteit die de omgevingsvergunning mogelijk maakt binnen die vier weken kan leiden tot een wijziging van een bestaande toestand die niet kan worden hersteld, en b) de regels over het verlenen van de omgevingsvergunning ertoe strekken die bestaande toestand te beschermen.
De zaak heeft betrekking op een omgevingsvergunning voor het realiseren van een boomkwekerij, waaronder het uitvoeren van drainagewerkzaamheden. Verzoekster in de zaak is het niet eens met het besluit tot verlening van deze omgevingsvergunning, en verzoekt hangende bezwaar om een voorlopige voorziening. Echter, de drainagewerkzaamheden waartoe de omgevingsvergunning is verleend hebben reeds plaatsgevonden en herstel is niet mogelijk, waardoor geen sprake is meer is van een spoedeisend belang en het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
Desalniettemin merkt de voorzieningenrechter het volgende op. De op dit perceel van toepassing zijnde bepalingen in het omgevingsplan dienen ter bescherming van de archeologische waarden ter plaatse. Een verstoring van archeologische waarden is per definitie onomkeerbaar. Het had daarom volgens de voorzieningenrechter op de weg van bevoegd gezag gelegen om de omgevingsvergunning niet in werking te laten treden met ingang van de dag na de dag waarop het besluit was bekendgemaakt, maar gebruik te maken van de bevoegdheid neergelegd in artikel 16.79 lid 2 Ow en de omgevingsvergunning in werking te laten treden met ingang van de dag waarop vier weken zijn verstreken sinds de dag van bekendmaking of terinzagelegging.
Nog steeds grondslag bouwstop in Ow
In een uitspraak van 16 oktober 2024 bevestigt de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland (ECLI:NL:RBMNE:2024:5927) dat bevoegd gezag ook na inwerkingtreding van de Omgevingswet bevoegd is om een bouwstop op te leggen. De zaak gaat om een omgevingsplanactiviteit die bestaat uit het bouwen van een paardenkraamhotel in afwijking van het bouwvlak op grond van het ter plaatse van toepassing zijnde omgevingsplan en in afwijking van een verleende omgevingsvergunning.
Een bouwstop is een bijzondere vorm van een last onder bestuursdwang, die inhoudt dat i) wordt gelast om een illegale bouwactiviteit direct te beëindigen, en dat ii) als daaraan geen gevolg wordt gegeven, het bevoegd gezag de activiteit zal beëindigen, aldus de voorzieningenrechter. In de Omgevingswet staat geen specifieke, expliciete grondslag voor de bouwstop, maar dit is ook niet nodig. Artikel 18.1 van de Omgevingswet in samenhang met – in dit geval, omdat het college van burgemeester en wethouders hier bevoegd gezag is – artikel 125 van de Gemeentewet, bieden voldoende grondslag voor de bouwstop. Grondslag om aan een bouwstop een last onder dwangsom te verbinden met als doel de beëindigde illegale bouwactiviteit beëindigd te houden is artikel 5:32 Awb.
Verzoekster in de zaak erkent dat sprake is van een overtreding; de vraag is of sprake was van bijzondere omstandigheden om van de bouwstop af te zien, wegens concreet zicht op legalisatie. De voorzieningenrechter overweegt dat onder de Wabo de lijn in de rechtspraak was dat bij een bouwstop geen legaliseringsonderzoek hoefde plaats te vinden. Deze lijn moet volgens de voorzieningenrechter onder de Omgevingswet worden voortgezet. “Een bouwstop is een ordemaatregel, waarbij slechts een beperkte belangenafweging aan de orde is. Gelet op de aard van de bouwstop hoefde het college geen onderzoek te doen naar de mogelijkheid om de overtreding te legaliseren. De beroepsgrond over het concrete zicht op legalisatie slaagt niet.”
Voortzetting Wabo-jurisprudentie t.a.v. toets beoogd gebruik bouwplan en kortdurend en incidenteel strijdig gebruik bestemmingsplan
Met de inwerkingtreding van de Ow zijn verschillende wetten komen te vervallen. Zo ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Met betrekking tot de toepassing van de Wabo is de afgelopen jaren op veel vlakken vaste jurisprudentie ontwikkeld door de Afdeling. In twee uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland kwam de vraag aan de orde of die jurisprudentie onder de Ow dient te worden voortgezet.
In een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank van 29 november 2024 (ECLI:NL:RBMNE:2024:6497) werd deze vraag gesteld in het kader van een toets aan de beoordelingsregels in een omgevingsplan voor een binnenplanse bouwactiviteit. Appellanten voerden aan dat de voorziene activiteiten in een hogere milieucategorie vallen dan het omgevingsplan toestond en ze willen daarom een schorsing van de vergunning. Deze vergunning had volgens hen niet verleend mogen worden. De voorzieningenrechter overweegt in dit kader dat de lijn uit de rechtspraak onder de Wabo, dat dat het college bij toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan niet slechts moet beoordelen of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming kan worden gebruikt, maar ook moet beoordelen of het bouwwerk met het oog op zodanig gebruik wordt gebouwd, onder de Ow moet worden voortgezet. Het college moest bij de beoordeling van een aanvraag ervan uitgegaan dat het bouwwerk kan worden gebruikt op de wijze zoals omschreven is in de aanvraag, tenzij redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede voor andere doeleinden zal worden gebruikt. Voor het betreffende bouwplan is dat niet het geval en voldoet het plan naar voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter aan de beoordelingsregels.
In een uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 november 2024 (ECLI:NL:RBMNEv:2024:6313) stond een handhavingsverzoek met betrekking tot het uitvoeren van helikoptervluchten centraal. Die vluchten zouden volgens verzoeker in strijd zijn met het betreffende omgevingsplan. Volgens de voorzieningenrechter zijn er twee mogelijkheden op grond waarvan het gebruik zou zijn toegestaan, namelijk als het gebruik zou worden gedefinieerd als toegestaan gebruik binnen de bestemmingsomschrijving of als het kortdurend en incidenteel is. Deze laatste optie volgt uit eerdere rechtspraak van de Afdeling (zie o.a. ECLI:NL:RVS:2021:2839, r.o. 36.1), waarvan hij verwacht dat die onder de Omgevingswet wordt voortgezet. Of in het voorliggende geval voldaan kan worden aan één van de twee mogelijkheden, wordt niet inzichtelijk uit de uitspraak van de voorzieningenrechter. De procedure zou zich daar niet voor lenen.
Vervallen procesbelang door inwerkingtreding Ow
Het uitgangspunt onder de Ow is volgens de wetgever dat de vergunningplicht uitzondering is en zoveel mogelijk activiteiten geregeld worden met algemene regels. Als gevolg van deze insteek zijn sommige vergunningplichten komen te vervallen. Uit een uitspraak van de rechtbank Overijssel van 22 november 2024 (ECLI:NL:RBOVE:2024:6183) blijkt dat dit verval gevolgen kan hebben voor nog niet onherroepelijke verleende vergunning. De zaak betrof een omgevingsvergunning die door het college van burgemeester en wethouders van Oldenzaal was verleend voor het plaatsen van een erfafscheiding. Aangezien de aanvraag vóór 1 januari 2024 is ingediend, is de Wabo op de aanvraag van toepassing. Het college merkte echter op dat door de inwerkingtreding van de Ow de bewuste erfafscheiding vergunningsvrij zou kunnen worden opgericht. Appellanten zouden dan ook geen procesbelang meer hebben. De rechtbank is het hier mee eens en overweegt dat als het beroep gegrond zou worden verklaard, gevolgd door een herroeping van de omgevingsvergunning, de erfafscheiding alsnog zonder omgevingsvergunning kan worden geplaatst. Een eventueel gegrond beroep levert eisers dus niets op. Hierdoor hebben eisers geen belang bij een inhoudelijk oordeel van de rechtbank over de op grond van de Wabo verleende omgevingsvergunning. Het beroep wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard.
Overgangsrecht
Overgangsrecht verzoek om schade Wnb
In een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 27 november 2024, (ECLI:NL:RBNHO:2024:12092) stond een beslissing op een aanvraag om tegemoetkoming in schade die grauwe ganzen en kolganzen aan haar percelen hebben aangericht centraal. Deze aanvraag is vóór de inwerkingtreding van de Ow gedaan op grond van artikel 6.1 Wnb. De rechtbank overweegt in dit kader dat, omdat de aanvraag is ingediend vóór de inwerkingtreding van de Ow, de Wnb met de daar onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 2.9, eerste lid, van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet.
Overgangsrecht herverkaveling
Tot slot wijzen wij op een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 22 november 2024 (ECLI:NL:RBNNE:2024:4626). Deze uitspraak betrof een herverkaveling uitgevoerd onder het regiem van de Wet inrichting landelijke gebied (Wilg) en de daarbij behorende regelgeving. De Wilg is ingetrokken per 1 januari 2024. Met ingang van 1 januari 2024 is de wettelijke regeling met betrekking tot landinrichting neergelegd in hoofdstuk 12 van de Ow. Op grond van artikel 4.5 lid 1 onder c Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet blijft het oude recht van toepassing als een ontwerp van een besluit tot vaststelling van de lijst der geldelijke regelingen vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd. Aangezien in de betreffende herverkaveling het ontwerpbesluit van 2 november tot en met 13 december 2023 ter inzage gelegen, stelt de rechter vast dat de bepalingen van de Wilg en de daarbij behorende nadere regelgeving zullen worden toegepast.
Dit blogbericht is de negende in de reeks jurisprudentie Omgevingswet. Zie hierbij deel 1, deel 2, deel 3, deel 4, deel 5, deel 6, deel 7 en deel 8.