Implementatie van de Herziene Aandeelhoudersrechtenrichtlijn
Op 9 juni 2017 is de Herziene Aandeelhoudersrechtenrichtlijn (2017/828/EU) in werking getreden. Deze richtlijn dient uiterlijk op 10 juni 2019 in de nationale wet- en regelgeving te zijn geïmplementeerd. In Nederland is daartoe op 16 oktober 2018 een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer ingediend. Hoewel de Herziene Aandeelhoudersrechtenrichtlijn van toepassing is op beursvennootschappen, worden in het wetsvoorstel ook enkele wijzigingen voorgesteld voor de N.V.
De verwachting is dat de wet op 1 juli 2019 in werking treedt. Er is geen overgangsrecht voorzien in het wetsvoorstel, dus er is in beginsel sprake van onmiddellijke werking.
Met de Herziene Aandeelhoudersrechtenrichtlijn beoogt de Europese Commissie effectieve en duurzame aandeelhoudersbetrokkenheid bij beursvennootschappen te bevorderen. De Herziene Aandeelhoudersrechtenrichtlijn wijzigt Richtlijn 2007/36/EG (klik hier voor de doorlopende tekst van deze richtlijn). Voor meer informatie over de Herziene aandeelhoudersrechtenrichtlijn verwijzen wij ook naar onze Corporate Updates van 18 juli 2017 en 13 februari 2017. Bovendien hebben wij een visual gemaakt van de verschillende elementen van deze richtlijn.
Het wetsvoorstel wijzigt Boek 2 BW, de Wft en de Wet giraal effectenverkeer (Wge). Het wetsvoorstel gaat volgens de toelichting uit van een zo minimalistisch mogelijke implementatie: waar mogelijk wordt aangesloten bij de praktijk en waar de richtlijn de optie geeft, wordt gekozen voor lastenverlichting. In deze Update behandelen we enkele elementen uit het wetsvoorstel.
Beursvennootschap (BV's en NV's)
Omdat de Herziene Aandeelhoudersrechtenrichtlijn van toepassing is op beursgenoteerde vennootschappen (zowel BV's als NV's) met statutaire zetel in een EU-lidstaat waarvan aandelen zijn toegelaten tot de handel op een in een lidstaat gelegen of werkzame gereglementeerde markt, voorziet het wetsvoorstel in een nieuwe schakelbepaling (art. 2:187 BW) op grond waarvan de bepalingen uit de (gewijzigde) Richtlijn 2007/36/EG – en daarmee een aantal NV bepalingen uit Boek 2 BW – van overeenkomstige toepassing worden verklaard op beursgenoteerde BV's.
Invloed algemene vergadering op het bezoldigingsbeleid
Net als nu het geval is, dient de vennootschap een bezoldigingsbeleid voor bestuurders op te stellen. Nieuw is dat er ook een bezoldigingsbeleid moet komen voor commissarissen waarvoor dezelfde regels gelden als voor het bezoldigingsbeleid van bestuurders. Het bezoldigingsbeleid moet duidelijk en begrijpelijk zijn en de onderwerpen bevatten zoals opgenomen in het nieuwe art. 2:135a lid 5 BW.
Voorgesteld wordt dat het bezoldigingsbeleid ten minste om de vier jaar aan de algemene vergadering wordt voorgelegd ter stemming (art. 2:135a lid 2 nieuw BW). Het bezoldigingsbeleid alsmede de datum en de uitkomst van de stemming moeten vervolgens onverwijld (volgens de toelichting kwalificeert een termijn van vijftien dagen na de vergadering nog als “onverwijld”) na de algemene vergadering openbaar worden gemaakt op de website van de vennootschap. Zolang het beleid van toepassing is, dient het gratis op de website voor het publiek beschikbaar te blijven (art. 2:135a lid 9 nieuw BW).
Art. 2:135a lid 2 BW heeft volgens de toelichting onmiddellijke werking. Dit betekent dat een bezoldigingsbeleid dat op het moment van inwerkingtreding van de wet nog niet in overeenstemming is met de nieuwe regels, zo snel mogelijk na inwerkingtreding van de wet in lijn moet worden gebracht met de nieuwe regels en moet worden voorgelegd aan de eerstvolgende jaarlijkse algemene vergadering na inwerkingtreding. Dit is uiterlijk de jaarlijkse algemene vergadering in 2020. De periode van vier jaar als bedoeld in art. 2:135a lid 2 BW gaat voor deze vennootschappen in vanaf het moment dat het nieuwe bezoldigingsbeleid door de algemene vergadering wordt vastgesteld. Voor beursgenoteerde vennootschappen waarvan het bezoldigingsbeleid tijdens inwerkingtreding van de wet al voldoet aan de nieuwe vereisten, geldt volgens de toelichting dat het nieuwe bezoldigingsbeleid pas hoeft te worden aangepast nadat dit beleid vier jaar van kracht was.
Indien onder de nieuwe regeling geen (nieuw) bezoldigingsbeleid wordt vastgesteld door de algemene vergadering, vindt de beloning plaats conform de bestaande praktijk of het bestaande bezoldigingsbeleid (art. 2:135 lid 9 nieuw BW). Dit artikel geldt voor alle NVs, dus niet alleen voor beursgenoteerde vennootschappen binnen de EU/EER. Op de eerstvolgende algemene vergadering (dit kan ook een buitengewone ava zijn) dient in dat geval een herzien beleid te worden voorgelegd ter vaststelling.
Wij hebben een visual gemaakt om het voorgaande voor u inzichtelijk te maken.
De nieuwe regeling voorziet in de mogelijkheid dat in uitzonderlijke gevallen tijdelijk en onder voorwaarden van het bezoldigingsbeleid mag worden afgeweken, mits in het bezoldigingsbeleid is bepaald hoe en van welke onderdelen kan worden afgeweken (art. 2:135a lid 3 nieuw BW). Een afwijking moet worden beëindigd indien niet langer sprake is van uitzonderlijke omstandigheden, aldus de toelichting, maar in ieder geval op het moment dat een nieuw bezoldigingsbeleid wordt vastgesteld. Van uitzonderlijke omstandigheden is alleen sprake wanneer afwijking van het bezoldigingsbeleid noodzakelijk is om de langetermijnbelangen en de duurzaamheid van de vennootschap als geheel te dienen of de levensvatbaarheid van de vennootschap te garanderen (art. 2:135a lid 4 BW).
Invloed algemene vergadering op het bezoldigingsverslag
Beursgenoteerde vennootschappen moeten daarnaast op grond van het nieuwe art. 2:135b BW jaarlijks een bezoldigingsverslag opstellen met een overzicht van de beloningen die aan individuele bestuurders en commissarissen zijn toegekend. Onder de nieuwe regeling hoeven beursgenoteerde vennootschappen niet langer informatie over de bezoldiging en (de uitvoering van) het bezoldigingsbeleid op te nemen in de toelichting op de jaarrekening en in het bestuursverslag, zoals nu nog het geval is. De verplichting om op grond van de Nederlandse Corporate Governance Code (Code) in een remuneratierapport verslag te doen over het gevoerde beloningsbeleid (Principe 3.4) blijft – op een compy or explain basis – gehandhaafd.
Aandeelhouders krijgen onder de nieuwe regeling jaarlijks een adviserende stem over het nieuwe bezoldigingsverslag. Het ligt volgens de toelichting in de rede dat deze adviserende stemming plaatsvindt tijdens de vergadering waarin ook de jaarrekening wordt vastgesteld. Voorgesteld wordt om het huidige art. 2:135 lid 5a BW, waarin is geregeld dat de door de vennootschap gedane opgaven onder artikelen 2:383c tot en met e BW als afzonderlijk agendapunt ter bespreking worden opgenomen, te schrappen. Een negatieve adviserende stem van de algemene vergadering over het bezoldigingsverslag heeft geen gevolg voor de uitgekeerde bezoldiging van individuele bestuurders, aldus de toelichting. De vennootschap dient in een volgend bezoldigingsverslag uit te leggen hoe rekening is gehouden met de stemming van de voorafgaande algemene vergadering (art. 2:135b lid 2 nieuw BW). Voorgesteld wordt dat kleine en middelgrote vennootschappen het bezoldigingsverslag enkel als afzonderlijk agendapunt ter bespreking hoeven voor te leggen (art. 2:135b lid 3 BW). Het bezoldigingsverslag wordt na de algemene vergadering openbaar gemaakt op de website van de vennootschap. Het moet daar in ieder geval gedurende tien jaar toegankelijk blijven (art. 2:135b lid 7 nieuw BW).
Voorgaande verplichtingen ten aanzien van het bezoldigingsverslag gaan gelden op het moment van inwerkingtreding van de wet. Dat betekent dat uiterlijk over het eerste volledige boekjaar na inwerkingtreding van de wet een bezoldigingsverslag moet worden opgesteld en voorgelegd aan de jaarlijkse algemene vergadering.
De accountant controleert of het bezoldigingsverslag de in art. 2:135b BW vereiste informatie bevat (aanwezigheidstoets).
Verbeteren van transparantie en goedkeuring van related party transactions
Het wetsvoorstel voorziet in een nieuwe afdeling 8 van titel 4 van Boek 2 BW (art. 2:167 BW e.v.) in regels over materiële transacties die niet in het kader van de normale bedrijfsvoering of volgens normale marktvoorwaarden door de beursgenoteerde vennootschap worden verricht met een verbonden partij (related party transactions ofwel RPTs).
Bij de bepaling van de materialiteit van de transactie wordt rekening gehouden met a) de invloed die informatie over de transactie kan hebben op economische beslissingen van aandeelhouders; en b) het risico dat de transactie inhoudt voor de vennootschap en aandeelhouders die geen verbonden partij zijn. Een transactie (eventueel in samenhang met eerdere transacties in een boekjaar met die partij) is materieel indien:
- informatie over de transactie voorwetenschap is als bedoeld in de Verordening Marktmisbruik (Verordening (EU) nr. 596/2014); en
- zij is aangegaan tussen de vennootschap en een verbonden partij zoals bedoeld onder de IAS/IFRS regels, maar daaronder in ieder geval begrepen:
- een of meer houders van aandelen, die alleen of gezamenlijk ten minste een tiende gedeelte van het geplaatste kapitaal vertegenwoordigen;
- een bestuurder van de vennootschap; of
- een commissaris van de vennootschap.
Een vennootschap moet transparant zijn over dergelijke transacties. Een RPT moet uiterlijk op het tijdstip waarop deze wordt aangegaan door de vennootschap openbaar worden gemaakt door aankondiging op de website of op een andere vlot toegankelijke wijze. Daarbij moet niet alleen informatie worden verstrekt over de identiteit van en de relatie met de verbonden partij en de waarde van de RPT, maar ook informatie die noodzakelijk is om te kunnen beoordelen of de RPT wel redelijk en billijk is voor de vennootschap en de andere aandeelhouders.
Een RPT moet worden goedgekeurd door de RvC (of door de one-tier board) en de RvC (of de one-tier board) moet een interne procedure vaststellen om periodiek te beoordelen of materiële transacties met verbonden partijen die in het kader van de normale bedrijfsvoering en onder normale marktvoorwaarden zijn aangegaan aan die voorwaarden voldoen. Om te voorkomen dat bij de periodieke toetsing wordt geoordeeld dat een RPT eerder had moeten worden openbaar gemaakt, ligt het volgens de toelichting in de rede dat de RvC al in een vroeg stadium wordt ingelicht indien binnen de vennootschap twijfel bestaat over de vraag of een transactie al dan niet materieel is.
De nieuwe regeling bepaalt verder dat een bestuurder of commissaris niet deelneemt aan de besluitvorming indien hij zelf betrokken is bij de transactie met de verbonden partij. De escalatieregels bij tegenstrijdig belang zijn van overeenkomstige toepassing.
De hierboven genoemde regels, behalve de eis van goedkeuring door de RvC, zijn ook van toepassing indien de RPT wordt aangegaan door een dochtermaatschappij van de vennootschap. De regeling kent uitzonderingen voor transacties tussen de vennootschap en haar dochter, met betrekking tot de bezoldiging van bestuurders of commissarissen en als het een transactie betreft die voor alle aandeelhouders geldt en waarbij het gelijkheidsbeginsel en het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming gewaarborgd zijn.
Wij achten het aannemelijk dat het wetsvoorstel op dit onderwerp tijdens de parlementaire behandeling nog enige wijzigingen zal ondergaan.
Identificatie van aandeelhouders – uitwisseling van informatie met aandeelhouders – facilitering (stem)rechten
In Nederland voorziet de Wge (art. 49a t/m 49e Wge) reeds in een regeling van identificatie van aandeelhouders en uitwisseling van informatie met aandeelhouders. Onder deze regeling kan een beursgenoteerde vennootschap zelf de verschillende tussenpersonen binnen de bewaarketen verzoeken om de benodigde identificatiegegevens van aandeelhouders te verstrekken en het is ook de beursgenoteerde vennootschap die verplicht is om informatie die zij van een aandeelhouder ontvangt die aan bepaalde voorwaarden voldoet door te zenden aan de andere aandeelhouders. Het wetsvoorstel gaat er echter vanuit dat een partij in de bewaarketen met zetel in Nederland informatie die relevant is voor de uitoefening van de aandeelhoudersrechten doorgeleidt aan de aandeelhouder, of als deze niet aan hem bekend is aan de volgende partij in de bewaarketen. Dat kan om informatie zelf gaan of om verwijzing naar de website van de vennootschap. Omgekeerd geldt dat aandeelhouders via die bewaarketen informatie aan de beursgenoteerde vennootschap kunnen toesturen. Het verzoek tot identificatie blijft beperkt tot aandeelhouders die ten minste 0,5% van de aandelen of stemrechten vertegenwoordigen. Zowel het huidige systeem in de Wge als de regeling uit het wetsvoorstel zullen naast elkaar bestaan.
Van een op elektronische wijze uitgebrachte stem, zal de beursgenoteerde vennootschap onder de nieuwe regeling onverwijld een elektronische ontvangstbevestiging moeten toezenden aan degene die de stem heeft uitgebracht (art. 2:117c nieuw BW jo. art. 9 lid 5 Uitvoeringsverordening). Deze bepaling gaat gelden voor alle NV's.
Beursgenoteerde vennootschappen moeten verder binnen een redelijke termijn (15 dagen) na een verzoek daartoe van een aandeelhouder of een door hem aangewezen derde gedaan binnen drie maanden na de algemene vergadering "naar beste weten" de geldige registratie en telling van de stemmen bevestigen (art. 2:120 lid 6 nieuw BW jo. art. 9 lid 6 Uitvoeringsverordening).
Op 24 september 2018 is een Uitvoeringsverordening over harmonisatie van AVA-stemprocedures in werking getreden. Deze Uitvoeringsverordening bevat Europese geharmoniseerde procedurebepalingen en minimumvereisten (waaronder standaard formulieren en termijnen) voor onder meer de oproeping van de algemene vergadering, de kennisgeving van deelneming aan die algemene vergadering, de steminstructies, de bevestiging dat de steminstructies geldig zijn geregistreerd en meegeteld in de stemuitslag, de doorgifte van informatie door intermediairs en de identificatie van aandeelhouders. Deze Uitvoeringsverordening is met ingang van 3 september 2020 van toepassing. De wetgever overweegt in dit verband om de bepalingen uit de Herziene Aandeelhoudersrechtenrichtlijn waarop de Uitvoeringsverordening betrekking heeft ook pas op 3 september 2020 in werking te laten treden. Dit zou betekenen dat deze regels pas op (buitengewone) algemene vergaderingen van na die datum van toepassing zullen zijn.
Transparantie en aandeelhoudersbetrokkenheid van institutionele beleggers en asset managers bij hun investeringen
Het wetsvoorstel voorziet in de implementatie van diverse transparantieverplichtingen en betrokkenheid van institutionele beleggers en vermogensbeheerders – asset managers – bij hun investeringen in de nieuwe artikelen 5:87c tot en met 5:87e Wft. Zij moeten een beleid opstellen en publiceren over hun aandeelhoudersbetrokkenheid, of toelichten waarom zij dit niet doen. Het beleid ziet onder meer op het voeren van een dialoog met de vennootschap, het uitoefenen van stemrecht en de beheersing van belangenconflicten. Verder moeten institutionele beleggers jaarlijks openbaar maken hoe hun beleggingsstrategie is afgestemd op het profiel en de looptijd van hun verplichtingen, meer in het bijzonder de langetermijn verplichtingen, en hoe deze bijdraagt aan de middellange- en langetermijn-prestatie van hun portefeuille. Wanneer institutionele beleggers gebruikmaken van vermogensbeheerders, dienen de voornaamste onderdelen van de overeenkomst met de vermogensbeheerder die betrekking hebben op een aantal specifieke kwesties, openbaar te worden gemaakt.
Verbeteren van de betrouwbaarheid, transparantie en kwaliteit van adviezen van stemadviseurs
Op grond van een nieuw art. 5:87f Wft moeten stemadviseurs met zetel of bijkantoor in Nederland jaarlijks openbaar maken of en zo ja, welke gedragscode zij toepassen, of toelichten waarom zij dit niet doen. Daarnaast moeten stemadviseurs jaarlijks informatie over de totstandkoming van hun onderzoeken en (stem)adviezen openbaar maken; zij moeten daarbij vermelden of en zo ja, op welke manier, zij bij de totstandkoming van hun advies ook de dialoog zijn aangegaan met de desbetreffende vennootschap en stakeholders.