Gedoogplichten onder de Omgevingswet

Article
NL Law

Grondposities kunnen ruimtelijke ontwikkelingen flink belemmeren. De Omgevingswet biedt de mogelijkheid om grondeigenaren te verplichten om werken en werkzaamheden te gedogen. In dit blog leest u hoe.

Dit bericht is een onderdeel van de blogreeks Omgevingswet. In deze blogreeks belichten wij specifieke onderwerpen van de Omgevingswet (Ow) die per 1 januari 2024 in werking is getreden.

Wat is een gedoogplicht? 

Een gedoogplicht is een verplichting voor de rechthebbende op een onroerende zaak om werken en werkzaamheden op zijn onroerende zaak te gedogen. Zodoende kunnen deze werken en werkzaamheden worden uitgevoerd zonder toestemming van de rechthebbende. Een gedoogplicht kan een uitkomst zijn wanneer het eigendomsrecht een belemmering vormt voor de realisatie van werken en werkzaamheden die in het algemeen belang zijn. 

Soorten gedoogplichten 

De Ow kent verschillende soorten gedoogplichten: gedoogplichten die voorvloeien uit de wet of uit een gedoogplichtbeschikking. 

Bij wet geregelde gedoogplichten

Gedoogplichten die voortvloeien uit de wet, zijn opgenomen in afdeling 10.2 Ow. Deze gedoogplichten gelden van rechtswege. Dat betekent dat die gelden uit hoofde van de wet en niet worden opgelegd door middel van een besluit van een bevoegd gezag. Zo geldt een gedoogplicht voor werkzaamheden ten behoeve van wegen en waterstaatswerken of waterbeheer of ter voorkoming van bodemverontreiniging.

Bij besluit opgelegde gedoogplichten 

Bij beschikking op te leggen gedoogplichten zijn geregeld in afdeling 10.3 Ow. Een gedoogplicht kan zowel ambtshalve of op aanvraag van een initiatiefnemer worden opgelegd. Het bevoegde gezag verschilt per grondslag voor de gedoogplichtbeschikking. Dit is in de meeste gevallen de Minister van Infrastructuur en Waterstaat. 

Het opleggen van een gedoogplicht wordt beschouwd als zwaar middel omdat het inbreuk maakt op het eigendomsrecht. Een gedoogplicht mag daarom alleen worden opgelegd wanneer dat noodzakelijk is voor een 'werk van algemeen belang'. In afdeling 10.3.2 Ow heeft de wetgever verschillende werken van algemeen belang omschreven waarvoor een gedoogplicht kan worden opgelegd. Zo kan een gedoogplicht worden opgelegd ten behoeve van de realisatie van een elektriciteitsnet in de zin van de Elektriciteitswet 1998, een windpark met een capaciteit van ten minste 5 megawatt, een gasproductienet of –transportnet of een inrichting in de zin van de Kernenergiewet (art. 10.14 Ow). Verder voorziet de Ow in artikel 10.21 in een restcategorie voor andere werken van algemeen belang waarvoor een gedoogplicht kan worden opgelegd. De gedoogplicht moet wel gerechtvaardigd zijn gelet op de openbare veiligheid, het belang van het beschermen van de fysieke leefomgeving, zwaarwegende economische belangen of zwaarwegende andere maatschappelijke belangen.

De criteria voor het opleggen van een gedoogplicht zijn vastgelegd in artikel 10.11 Ow. Volgens deze bepaling kan een gedoogplicht worden opgelegd onder de volgende voorwaarden:

  1. de onroerende zaak moet voor bepaalde of onbepaalde worden gebruikt;
  2. met de rechthebbende op de onroerende zaak is, ondanks een redelijke poging daartoe, geen schriftelijke overeenstemming bereikt over het gebruik; 
  3. het gebruik van de onroerende zaak zal niet meer worden belemmerd dan redelijkerwijs nodig is; en 
  4. de belangen van de rechthebbende vergen redelijkerwijs geen onteigening. 

Deze vereisten hebben veel weg van de door de Ow vervangen Belemmeringenwet Privaatrecht (Bp). Onze verwachting is dan ook dat de jurisprudentie die onder de Bp is ontwikkeld, nog relevant kan zijn voor de uitleg van de criteria voor de gedoogplichtbeschikking. 

Een gedoogplichtbeschikking wordt in beginsel voorbereid met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (art. 16.33 lid 1 Ow). De gedoogplicht treedt in werking nadat vier dagen sinds de bekendmaking van de gedoogplichtbeschikking zijn verstreken. Tegen de gedoogplichtbeschikking kan gedurende zes weken na bekendmaking beroep worden ingesteld bij de bestuursrechter. 

Handhaving 

Het overtreden van een gedoogplicht is strafbaar op grond van de Wet op de economische delicten en kan dus strafrechtelijk worden gehandhaafd. Daarnaast kan naleving van gedoogplichten ook bestuursrechtelijk worden gehandhaafd (art. 13.2 Omgevingsbesluit). 

(Schade)vergoeding

De initiatiefnemer is verplicht om de eigenaar van de onroerende zaak een schadevergoeding en een gebruiksvergoeding te betalen. 

Schade die rechtstreeks en noodzakelijk het gevolg is van een van rechtswege geldende gedoogplicht, wordt in de meeste gevallen vergoed als de schade uitgaat boven het maatschappelijke risico en voor zover de rechthebbende in vergelijking met anderen onevenredig zwaar wordt getroffen (art. 15.13 Ow). Schade die rechtstreeks en noodzakelijk het gevolg is van een bij beschikking opgelegde gedoogplicht, wordt in de meeste gevallen volledig vergoed (art. 15.14 Ow). 

Naast vergoeding van schade heeft de rechthebbende op de onroerende zaak bij de meeste gedoogplichten recht op een redelijke gebruiksvergoeding (art. 13.3e Ow). Deze redelijke gebruiksvergoeding moet jaarlijks worden betaald en wordt bepaald aan de hand van de formule gebruiksvergoeding = grondoppervlakte x grondwaarde x rendementsfactor (art. 14.49 Omgevingsregeling). Voor de rendementsfactor wordt uitgegaan van een forfaitair rendement van 2%. 

De burgerlijke rechter is bevoegd om te oordelen over schadevergoeding en gebruiksvergoeding inzake gedoogplichten (art. 13.3e en 15.15 Ow).

Overgangsrecht 

De Omgevingswet vervangt een aantal wetten op grond waarvan gedoogplichten zijn of worden opgelegd. De Invoeringswet Omgevingswet (Iw Ow) bevat hiervoor het overgangsrecht. Gedoogplichten die op grond van de oude wetten zijn opgelegd, worden aangemerkt als gedoogplichten op grond van de Ow (art. 4.16 Iw Ow). Voor de Bp – de algemene regeling inzake gedoogplichten – is relevant dat deze wet van toepassing blijft op gedoogplichtprocedures indien voor inwerkingtreding van de Omgevingswet mededeling is gedaan en kennis is gegeven van de terinzagelegging in overeenstemming met artikel 2 lid 2 Bp (art. 4.27 Iw Ow). 

Tot slot

Dit bericht is een onderdeel van de blogreeks Omgevingswet. Een overzicht van alle blogs in deze blogreeks kunt u hier vinden.

Wilt u zich oriënteren op de achtergrond en de totstandkoming van de Omgevingswet? Raadpleeg onze webpagina www.my.stibbe.com/mystibbe/pgo. Op onze webpagina vindt u onder meer de geconsolideerde versie van de Omgevingswet, waarbij alle wetsartikelen zijn voorzien van een relevante toelichting aan de hand van de wetsgeschiedenis.