Een onrechtmatig verkregen klantenlijst mag niet worden gebruikt om klanten van een concurrent af te werven
Het Hof van beroep te Gent(1) oordeelde dat het actief benaderen van klanten van een concurrent, door gebruik te maken van een onrechtmatig verkregen klantenlijst, onrechtmatige afwerving is en de bedrijfsgeheimen schendt. Het bevel tot staking van deze oneerlijke marktpraktijk strekt zich enkel uit tot de klanten die nog niet afgeworven zijn en moet beperkt zijn in de tijd.
Dhr. X werkte als vertegenwoordiger voor F., een bedrijf actief in beveiliging en onderhoud van beveiligingssystemen. Nadat F. werd overgenomen door B., stapte dhr. X als zelfstandige vertegenwoordiger over naar een concurrent, beveiligingsonderneming W.
B. stelde vast dat ten tijde van de overstap van dhr. X, 135 van haar klanten hun onderhoudscontract opzegden en overstapten naar W. Het zouden volgens haar gaan om vroegere klanten van F. (waarvoor dhr. X voorheen werkte).
Volgens B. hebben dhr. X en W. zich o.m. schuldig gemaakt aan oneerlijke concurrentie en onrechtmatige afwerving van cliënteel. Zij verwijt dhr. X ook onrechtmatig gebruik te hebben gemaakt van de klantenlijsten en de installateurscodes van B. (het vroegere F), en daarmee het bedrijfsgeheim van B. te schenden.
Dhr. X en W. betwisten dit en stellen dat de klanten in kwestie op eigen initiatief de overstap hebben gemaakt, ofwel omdat zij kennissen en vrienden waren van dhr. X of de bestuurders van W., ofwel omdat zij ontevreden waren over de dienstverlening van B.
Het Hof verduidelijkte dat het afwerven van cliënteel van een concurrent op zich niet onrechtmatig is, aangezien dit tot de essentie van de concurrentiestrijd behoort. Een ondernemer mag alles in het werk stellen om de klanten van zijn concurrenten in te palmen. Hij mag gebruik maken van de kennis die hij heeft verworven toen hij nog werkte bij de concurrent, ook wanneer deze kennis betrekking heeft op diens klantenbestand.
Een afwerving kan evenwel een onrechtmatig karakter hebben, omwille van het nagestreefde doel (bv. het destabiliseren van de andere), of omwille van de bijzondere omstandigheden waarin de afwerving plaatsvindt (bv. het onrechtmatig gebruik van bedrijfsgegevens). Het gebruik maken van een klantenlijst van een derde is echter niet per se onrechtmatig, wanneer die klantenlijst op een rechtmatige wijze werd verkregen.
In dit concrete geval wezen de feiten er wel degelijk op dat dhr. X en W. de klanten van B. actief hebben benaderd en daarvoor beroep deden op de klantenlijst van B. Zo was het aantal opgezegde contracten bijzonder hoog en gebeurde de overstap van deze klanten gegroepeerd op standaardformulieren. Dhr. X en W. konden overigens niet aannemelijk maken dat deze klanten hen spontaan zouden hebben gecontacteerd, noch dat de klanten overstapten omdat zij niet tevreden waren over B.
Verder bleek dat dhr. X de klantenlijst die hij en W. gebruikte voor deze afwerving onrechtmatig had verkregen. Immers, de wijze waarop de klanten van B. zijn overgestapt naar W., wees er volgens het Hof op dat dhr. X de klantenlijst had gekopieerd. Het Hof besloot bijgevolg dat er sprake was van een onrechtmatige afwerving van cliënteel door dhr. X en W. Het onrechtmatig verkrijgen en ook het gebruiken van de klantenlijst is bovendien een inbreuk op de bedrijfsgeheimen van B. (art. XI.332/4 Wetboek Economisch Recht (hierna “WER”)).
Nu deze inbreuken de beroepsbelangen van B. kunnen schaden (B. mist namelijk minstens de kans om voor de overgestapte klanten verder het onderhoud van hun alarmsysteem uit te voeren), is er sprake van een inbreuk op artikel VI.104 WER (een daad strijdig met de eerlijke marktpraktijken die de beroepsbelangen van een of meer andere ondernemingen schaadt of kan schaden).
Het is anders voor de installateurscodes die aan elke klant gelinkt zijn (en bv. toegang geven tot de programmatie van diens alarmsysteem). Dhr. X en W. hadden voor geen enkele overgestapte klant deze codes opgevraagd bij B.. Dit was volgens het Hof bijkomend bewijs dat dhr. X en W. wel degelijk integrale klantendossiers hadden gekopieerd. Daarentegen vormt het gebruik van deze codes volgens het Hof geen inbreuk op artikel VI.104 WER, aangezien de beroepsbelangen van B. hierdoor niet werden (of konden worden) geschaad. Immers, zelfs indien dhr. X en W. de codes niet hadden gekopieerd, zouden zij deze codes in elk geval kosteloos (en rechtmatig) van B. kunnen verkrijgen in toepassing van het Koninklijk Besluit van 25 april 2007 tot vaststelling van de voorwaarden voor installatie, onderhoud en gebruik van alarmsystemen en beheer van alarmcentrales. De situatie zou in dat geval niet anders zijn geweest voor B., aldus het Hof. Overigens maken de installateurscodes geen bedrijfsgeheim uit, in tegenstelling tot de klantenlijst, nu de (voormalige) beveiligingsonderneming verplicht is om de code kosteloos ter beschikking te stellen van de eigenaar van het alarmsysteem. Deze informatie heeft volgens het Hof dus geen handelswaarde.
Tot slot, wat het bevel tot staking van de inbreuken betreft, verduidelijkte het Hof dat het enkele feit dat de onwettige daad gestopt is, niet uitsluit dat een stakingsbevel wordt uitgesproken. Zolang het objectief niet geheel kan worden uitgesloten dat de verweerder zijn gedraging herhaalt, ook al is de kans op herhaling bijzonder klein, zal een stakingsvordering succes hebben.
De vraag van B. om het verbod op te leggen om nog diensten te verlenen aan de 135 overgestapte klanten, kan volgens het Hof niet worden toegekend, nu dit ten onrechte ook deze klanten zou treffen. Het Hof bevestigde daarentegen wel het verbod voor dhr. X en W. om nog langer actief andere (dan de reeds overgestapte) klanten te contacteren uit de klantenlijst.
Het feit dat de namen van de klanten niet worden meegedeeld in het stakingsbevel, betekent verder niet dat dit bevel niet voldoende precies wordt geformuleerd. In het geval dat B. meent dat dhr. X of W. het stakingsbevel schendt, zal zij dit moeten aantonen door de klantenlijst voor te leggen in een procedure bij de beslagrechter.
Het Hof beperkte het stakingsbevel, m.n. het verbod om andere klanten uit de lijst te contacteren, wel tot op de dag van zijn uitspraak. Het legde uit dat al 3,5 jaar verstreken is sinds het einde van de arbeidsovereenkomst tussen dhr. X en B. Indien B. en dhr. X een conventioneel niet-concurrentiebedingen hadden opgenomen, zou dit beding ook niet langer uitwerking kunnen hebben dan 3,5 jaar. Welnu, het concurrentieverbod dat B. onrechtstreeks verkrijgt (via het stakingsbevel) mag niet ruimer zijn dan hetgeen zij op conventionele wijze zouden hebben kunnen afspreken.
Voetnoot:
1 Hof van Beroep Gent 28 juni 2021, 2020/AR/620 en 621, onuitg.