Arbitrage en arbeidsrecht: over de toelaatbaarheid van arbitrage als vorm van geschillenbeslechting in het arbeidsrecht
Arbitrage in het arbeidsrecht is een wat vreemde eend in de bijt. Partijen geven in arbeidsrechtelijke geschillen in de meeste gevallen de voorkeur aan de overheidsrechter. Dat is niet verwonderlijk, omdat de kwaliteit van de overheidsrechtspraak in Nederland zeer hoog is en de doorlooptijden en kosten die procespartijen moeten maken (in beginsel) te overzien zijn.
Soms wordt in cao's toch gekozen voor arbitrage. Bijvoorbeeld vanwege de bijzondere deskundigheid van de arbiters of de mogelijkheid zelf de procedure in te richten. Bij hoger geplaatst of internationaal personeel kunnen juist de vertrouwelijkheid van de procedure of de ruimere mogelijkheden tot tenuitvoerlegging van het arbitrale vonnis in het buitenland de doorslag geven.
Arbeidsrechtelijke geschillen, zoals de kwalificatie en beëindiging van de (arbeids)overeenkomst, zijn volgens de Hoge Raad ‘gewoon’ arbitrabel. Ook aan binding van een werknemer aan een arbitraal beding stelt de Hoge Raad geen bijzondere eisen. Deze binding kan zowel in de arbeidsovereenkomst, als door verwijzing naar een cao of reglement tot stand komen. De vraag is of hogere eisen zouden moeten worden gesteld aan de geldigheid van arbitragebedingen in het arbeidsrecht. Verdraagt dit zich wel met de bijzondere, afhankelijke positie van de werknemer? Recent is in de literatuur bovendien de vraag opgeworpen of dit verenigbaar is met artikel 6 EVRM. De auteurs bespreken in dit artikel de rol van arbitrage in het arbeidsrecht en gaan daarbij onder meer in op de arbitrageregeling, het internationale arbitragerecht en de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
- M. Jovović & J.P.H. Zwemmer, ‘Arbitrage en arbeidsrecht: over de toelaatbaarheid van arbitrage als vorm van geschillenbeslechting in het arbeidsrecht’, ArbeidsRecht 2019/43