Afdeling oordeelt: geen algemene plicht tot nul-emissie van zeer zorgwekkende stof PFOS bij watervergunning voor lozing.

Article
NL Law

Recent oordeelde de Afdeling dat er bij de watervergunning voor lozingen geen algemene plicht is voor nul-emissies van zeer zorgwekkende stoffen (ZZS). De beste beschikbare technieken (BBT) bij een lozing eisen ook geen nul-emissie van ZZS voor alle lozingen. Dit is voor zover wij weten de eerste uitspraak waarin de Afdeling dit expliciet overweegt. Wij lichten deze uitspraak hierna uitgebreider toe.

In de procedure waar deze uitspraak over ging werd een watervergunning verleend aan Schiphol Nederland B.V. ('Schiphol') om PFOS-houdend water te lozen op een oppervlaktewater. PFOS is een ZZS. Het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Rijnland ('hoogheemraadschap') had beperkingen gesteld aan het gehalte PFOS en aan de hoeveelheid afvalwater die geloosd mocht worden, maar een aantal appellanten, waaronder Chipshol IV B.V. ('Chipshol') vond deze beperkingen niet genoeg. Volgens Chipshol e.a. mocht er géén PFOS in het afvalwater zitten. Het bevoegd gezag had volgens Chipshol e.a. deze zogenoemde 'nul-emissie' met een vergunningvoorschrift moeten vastleggen.

Volgens de Afdeling hoefde het bevoegd gezag niet een nul-emissie te eisen. De Afdeling concludeert dat uit de door Chipshol e.a. aangehaalde rapporten geen plicht tot een nul-emissie valt af te leiden. Verder hebben Chipshol e.a. ook niet kunnen onderbouwen wat de juridische basis zou zijn voor deze plicht tot een nul-emissie.

De beste beschikbare technieken eisen ook niet noodzakelijk een nul-emissie. Op grond van artikelen 6.26 lid 1 aanhef en onder a Waterwet en 2.14 lid 1 aanhef en onder c Wabo moet het bevoegd gezag bij het verlenen van de Watervergunning in acht nemen dat BBT worden toegepast. De Afdeling overweegt dat onder BBT moeten worden verstaan de meest doeltreffende technieken om emissies te voorkomen of te beperken, die economisch en technisch haalbaar zijn in de bedrijfstak waartoe het betrokken bedrijf behoort. Dat betekent dat bij de toepassing van BBT rekening gehouden mag worden met de kosten en baten van een techniek. Een lozingseis mag met andere woorden worden afgestemd op een kosteneffectieve BBT.

Voor lozingen zijn de relevante BBT beschreven in de BBT-informatiedocumenten Algemene Beoordelingsmethodiek 2016, het Handboek Immissietoets 2019 en de nota Lozingseisen Wvo-vergunningen (2005). Volgens de Afdeling waren de lozingseisen uit de vergunning in lijn met die BBT-informatiedocumenten. Het hoogheemraadschap had meerdere eisen gesteld ter beperking van ZZS-emissies, en volgens de Afdeling had het hoogheemraadschap daarmee de BBT voldoende in acht genomen. De plicht om BBT toe te passen betekent niet dat er altijd een nul-emissie moet worden geëist.

Voor zover ons bekend is dit de eerste uitspraak van de Afdeling over nul-emissies van ZZS bij lozingen. Eerder deden rechtbanken vergelijkbare uitspraken. De rechtbank Noord-Nederland oordeelde in 2019 dat een vergunningvoorschrift waarbij (te) lage ZZS-emissies in een lozing werden geëist niet naleefbaar was en voor vernietiging in aanmerking kwam. De rechtbank Gelderland oordeelde in 2019 dat onder het Besluit lozen buiten inrichtingen geen absoluut lozingsverbod voor ZZS geldt.

Deze uitspraak laat volgens ons zien dat bij vergunningen voor lozingen van ZZS getoetst moet worden aan de BBT. Daarbij is niet vereist dat er geen enkele ZZS wordt geloosd. Vereist is dat de toepasselijke BBT in acht worden genomen.