Verruimde bijstelling van de voorwaarden in een omgevingsvergunning: not everything is set in stone

Article
BE Law

Op 3 november 2020 treedt de verruimde mogelijkheid tot bijstelling van de vergunningsvoorwaarden op vraag van de vergunninghouder of exploitant (nieuw artikel 82/1 van het Omgevingsvergunningsdecreet) in werking. Een verzoek tot bijstelling van een omgevingsvergunning door de vergunninghouder of exploitant zal vanaf dan betrekking kunnen hebben op alle vergunningsvoorwaarden (en is niet meer beperkt tot de milieuvoorwaarden).     

Het verzoek tot bijstelling van de milieuvoorwaarden krachtens huidig artikel 82 van het omgevingsvergunningsdecreet

Met de komst van de omgevingsvergunning werd afgestapt van de beperkte geldingsduur van de oude milieuvergunningen (thans de omgevingsvergunning voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit). Het permanente karakter van de omgevingsvergunning mocht echter niet leiden tot een achteruitgang van het beschermingsniveau van het leefmilieu of de inspraakmogelijkheid van het betrokken publiek. Om die redenen had de decreetgever meteen in een aantal flankerende maatregelen voorzien. Een van die flankerende maatregelen laat een bijstelling van de in de omgevingsvergunning opgelegde milieuvoorwaarden toe tijdens de exploitatie. 

Het verzoek tot bijstelling van de milieuvoorwaarden wordt thans ingediend bij de in eerste administratieve aanleg bevoegde overheid en kan ingesteld worden: (1) ambtshalve door de in eerste administratieve aanleg bevoegde overheid via een gemotiveerd initiatief of (2) op gemotiveerd verzoek van  a) de bevoegde dienst van de gemeente, provinciale omgevingsvergunningscommissie of gewestelijke omgevingsvergunningscommissie, b) de vergunninghouder of de exploitant;  c) het betrokken publiek; d) de toezichthoudende ambtenaar; e) de leidend ambtenaar van een adviesinstantie die advies verleent in de vergunningsprocedure in eerste aanleg; of f) de leidend ambtenaar van de afdeling milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning.

Vanuit redenen van eenvormigheid opteerde de decreetgever er procedureel voor om de behandeling van het verzoek tot bijstelling af te stemmen op de gewone vergunningsprocedure (zonder dat de basisvergunning in vraag wordt gesteld). Wanneer het vergunningverlenend bestuur beslist tot een bijstelling van de milieuvoorwaarden, kan van deze bijstelling onmiddellijk gebruik gemaakt worden. Er staat in dat geval – m.u.v. de Vlaamse Projecten – echter wel een schorsend administratief beroep open.

Tegen het permanente karakter van de omgevingsvergunning en de mogelijkheid tot bijstelling van de milieuvergunning werd – zonder succes – een beroep bij het Grondwettelijk Hof ingesteld (GwH 6 oktober 2016, nr. 125/2016).

Nieuw artikel 82/1 van het omgevingsvergunningsdecreet: verruimde mogelijkheid om een bijstelling te verzoeken voor de vergunninghouder/exploitant

Met het decreet van 26 april 2019 houdende diverse bepalingen inzake omgeving, natuur en landbouw heeft de decreetgever een nieuw artikel 82/1 aan het Omgevingsvergunningsdecreet toegevoegd. 

Het nieuwe artikel 82/1 van het Omgevingsvergunningsdecreet biedt de vergunninghouder of exploitant de mogelijkheid om een bijstelling van om het even welke soort vergunningsvoorwaarde te verzoeken. Het verzoek tot bijstelling op initiatief van de vergunninghouder of exploitant wordt aldus niet langer beperkt tot een bijstelling van enkel de milieuvoorwaarden. Zo zal een vergunninghouder of exploitant in de toekomst ook bijv. kunnen verzoeken tot de bijstelling van de voorwaarden waaronder hij vergunde stedenbouwkundige handelingen of vegetatiewijzigingen moet uitvoeren.

De decreetgever benadrukte daarbij dat het “belangrijk [is] dat dit kan gebeuren via een specifieke procedure, zodat duidelijk is dat de afgifte van de ‘basisvergunning’ niet in vraag wordt gesteld door de vraag tot wijziging van de voorwaarden”. In de praktijk bleek immers dat een vergunninghouder wanneer hij bijv. een stedenbouwkundige voorwaarde wou wijzigen daarvoor een volledig nieuwe vergunningsaanvraag moest indienen (met alle risico’s van dien). Die risico’s (en administratieve last) wordt nu middels het verzoek tot bijstelling opgevangen aangezien de initiële vergunning daarbij buiten schot blijft. 

Het zal niet mogelijk zijn om het even welke vergunningsvoorwaarde bij te stellen. Meer bepaald kan een bijstelling van de voorwaarden niet tot gevolg hebben dat de vergunde handeling niet langer overeenstemt met het recht en de goede ruimtelijke ordening. Men mag daarbij niet uit het oog verliezen dat een voorwaarde (in tegenstelling tot een stedenbouwkundige last) wordt opgelegd om iets ‘vergunbaar’ te maken.

Opvallend is ook dat deze mogelijkheid uitdrukkelijk beperkt is tot de vergunninghouder of exploitant. Die ongelijke behandeling wordt in de parlementaire voorbereiding niet toegelicht. Het onderscheid zal o.i. ingegeven zijn door de vaststelling dat een stedenbouwkundige vergunning destijds reeds een permanent karakter bezat en daar met de decreetswijziging niets aan verandert.  Het oogmerk van een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is ook verschillend van een omgevingsvergunning voor de exploitatie van een hinderlijke inrichting/uitoefening hinderlijke activiteiten.

De uitgebreide bijstellingsmogelijkheid van artikel 82/1 van het Omgevingsvergunningsdecreet treedt vandaag (3 november 2020) in werking.

Dit artikel is mede geschreven door Hannah Dusauchoit in haar hoedanigheid als Associate bij Stibbe.