Van injunctiebevoegdheid naar injunctieplicht

Article
BE Law

De injunctiebevoegdheid van de Raad voor Vergunningsbetwistingen en het Handhavingscollege wordt opnieuw gewijzigd. Met deze wijziging beoogt de Vlaamse decreetgever een antwoord te bieden op recente rechtspraak. De Vlaamse decreetgever hoopt de kwestie ditmaal finaal te beslechten door te voorzien in (i) een verplichte injunctie in combinatie met (ii) een verplicht op te leggen orde termijn voor het nemen van de herstelbeslissing.

Inleiding 

Over de beslissingstermijn waarover het vergunningverlenend bestuur beschikt om een nieuwe vergunningsbeslissing te nemen na gehele of gedeeltelijke vernietiging door de Raad voor Vergunningsbetwistingen is reeds heel wat inkt gevloeid. De rechtspraak van de Raad voor Vergunningsbetwistingen en de Raad van State stelt de Vlaamse decreetgever evenals de vergunningverlenende besturen telkens weer voor nieuwe uitdagingen.

Schets van de problematiek

Op basis van het oude artikel 37, § 1 van het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges (hierna: "DBRC-decreet") beschikken de Raad voor Vergunningsbetwistingen en het Handhavingscollege over de mogelijkheid om - na gehele of gedeeltelijke vernietiging - aan de verwerende partij te bevelen een nieuwe beslissing te nemen of een andere handeling te stellen met inachtneming van de overwegingen die opgenomen zijn in het betrokken vernietigingsarrest.

Aan dit bevel kan een ordetermijn worden gekoppeld. Deze ordetermijn wordt geschorst zolang een cassatieberoep, gericht tegen het arrest van het Vlaams bestuursrechtscollege dat dit bevel bevat, aanhangig is bij de Raad van State.

Het oude artikel 37, § 1 van het DBRC-decreet is reeds het resultaat van een aantal tussenkomsten van de Vlaamse decreetgever. Dit bleek nodig naar aanleiding van een arrest van de Raad van State (RvS nr. 230.559, 17 maart 2015, Imbos) waarbij werd geoordeeld dat de nieuwe beslissingstermijn waarover het bestuur beschikt na een gehele of gedeeltelijke vernietiging kwalificeert als een vervaltermijn. Deze interpretatie zorgde voor de nodige problemen, in het bijzonder in de situatie waar parallel aan de hernomen procedure een cassatievoorziening werd ingesteld bij de Raad van State.

Aldus werd bij decreet verduidelijkt dat de bij arrest bevolen beslissingstermjinen te beschouwen zijn als ordetermijnen en dus niet als vervaltermijnen. Dat het om ordetermijnen gaat, biedt evenwel geen vrijgeleide om het nemen van een nieuwe beslissing op de lange baan te schuiven. De redelijke termijn primeert.

Bijkomend werd voorzien dat de bevolen beslissingstermijnen werden geschorst zolang een cassatievoorziening tegen het betrokken vernietigingsarrest hangende was voor de Raad van State.

Recent werd echter vastgesteld dat de Raad voor Vergunningsbetwistingen er steeds vaker voor kiest om geen injunctie(termijn) op te leggen. Daartoe is de Raad op basis van het oude artikel 37, § 1 DBRC-decreet immers niet verplicht. Bij gebrek aan een formele injunctie speelt de retroactieve werking van de vernietiging: na vernietiging beschikt het vergunningverlenend bestuur over een nieuwe "volle termijn" om een beslissing te nemen. M.a.w. valt men in die hypothese terug op de vervaltermijnen die zijn voorzien in het Omgevingsvergunningsdecreet (cf. RvVb 10 september 2020, nr. RvVb-A-2021-0025).

De supra geschetste problemen die de decreetgever meende te hebben verholpen, duiken aldus weer de kop op. Vandaar dat een nieuw decretaal ingrijpen noodzakelijk werd bevonden.

Nieuwe regeling

In het licht van de voormelde context werd een nieuwe regeling uitgewerkt (bekrachtigd en afgekondigd op 5 maart 2021) die uitgaat van:

  • een verplichting voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen (en het Handhavingscollege) om - na een gehele of gedeeltelijke vernietiging - de verwerende partij te bevelen een nieuwe beslissing te nemen of een andere beslissing te nemen. Het gaat niet langer om een mogelijkheid;
  • de automatische koppeling van een termijn aan deze verplichte injunctie. Deze termijn is te beschouwen als een ordetermijn;
  • de verplichting voor het bestuur om in elk geval een herstelbeslissing te nemen binnen een redelijke termijn.  

In het geval waar geen verplichting zou bestaan voor de verwerende partij om een nieuwe beslissing te nemen geldt uiteraard geen verplichte injunctie (bijv. in de hypothese waar de Raad voor Vergunningsbetwistingen gebruik zou maken van zijn bevoegdheid tot indeplaatsstelling).

Inwerkingtreding

Deze nieuwe regeling is van toepassing op vernietigingsarresten die worden uitgesproken na  de datum van inwerkingtreding van dit decreet. Er is niet in een overgangsregeling voorzien.