Signaleringsblog week 5: actuele jurisprudentie bestuursrecht en omgevingsrecht

Article
NL Law

In deze blog signaleren wij kort enkele belangwekkende bestuursrechtelijke en omgevingsrechtelijke uitspraken van de afgelopen periode.

Nieuwe feiten of omstandigheden bij herhaalde aanvraag omgevingsvergunning: Afdeling verduidelijkt toetsingskader art. 4:6 Awb

In haar uitspraak van 25 januari 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:290) oordeelt de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (“Afdeling”) dat het college van burgemeester en wethouders (“het college”) de herhaalde aanvraag omgevingsvergunning niet met toepassing van art. 4:6 Awb en onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking mocht afwijzen. De Afdeling overweegt dat het college had moeten beoordelen of bij de herhaalde aanvraag sprake was van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. De Afdeling verduidelijkt dat onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of feiten of omstandigheden die weliswaar voor het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar niet voor dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze niet voor het nemen van het eerdere besluit konden worden overgelegd (rechtsoverweging 7.3). Volgens de Afdeling is het beëindigen van de avondleveringen in dit geval een nieuw feit of nieuwe omstandigheid in de zin van artikel 4:6 van de Awb, zodat het college geen toepassing mocht geven aan artikel 4:6, tweede lid, Awb. 

Geen overtreding? Dan ook geen bevoegdheid tot handhavend optreden

De Afdeling oordeelt in haar uitspraak van 25 januari 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:293) dat het college niet bevoegd was tot het opleggen van een last onder dwangsom voor het gebruik van 252 wooneenheden in strijd met de verleende omgevingsvergunning.  De Afdeling overweegt dat de reikwijdte van de verleende vergunning niet uitdrukkelijk is beperkt tot onzelfstandige bewoning: dit blijkt niet uit de (omschrijving van de) aanvraag noch uit een duidelijke beschrijving in de omgevingsvergunning of een aan de omgevingsvergunning verbonden voorschrift. Ook uit het alleen intekenen van een keukenblok zonder kooktoestel en enkele gezamenlijke voorzieningen blijkt volgens de Afdeling niet duidelijk dat de omgevingsvergunning uitsluitend voorziet in onzelfstandige wooneenheden. De Afdeling is daarom van oordeel dat de 252 wooneenheden niet worden gebruikt in strijd met de verleende omgevingsvergunning. Omdat geen sprake is van een overtreding, was het college niet bevoegd om handhavend op te treden.

Reactie op melding overgang omgevingsvergunning is geen appellabel besluit (in de zin van art. 1:3 Awb)

In haar uitspraak van 25 januari 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:280) oordeelt de Afdeling in lijn met eerdere rechtspraak (bijvoorbeeld de Afdelingsuitspraak van 31 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:667) dat een omgevingsvergunning van rechtswege overgaat op degene die de vergunde activiteit uitvoert. De Afdeling overweegt dat de op grond van art. 2.25, tweede lid, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht verplichte melding aan het bevoegd gezag over de overgang van een omgevingsvergunning niet constitutief is voor die overgang. De reactie van het bevoegd gezag op een dergelijke melding is volgens de Afdeling niet op rechtsgevolg gericht en daarom geen besluit in de zin van art. 1:3 van de Awb waartegen bezwaar en beroep kan worden ingesteld.

Stichting die leerlingenondersteuning financiert is geen bestuursorgaan

In de uitspraak van 25 januari 2023 (ECLI:NL:RBGEL:2023:381) oordeelt de voorzieningenrechter dat de Stichting Katholieke Onderwijsbelangen Rivierenland (“SKOR”) geen bestuursorgaan is en de beslissing om de financiering en de ondersteuning van de externe begeleiding aan de leerling te beëindigen daarom geen appellabel besluit in zin van art. 1:3 Awb. De voorzieningenrechter gaat allereerst na of SKOR kan worden aangemerkt als een a-orgaan (een bestuursorgaan in de zin van art. 1:1, eerste lid, onder a, Awb). Aangezien de bevoegdheid om externe begeleiding voor leerlingen te organiseren en te financieren geen bevoegdheid is die krachtens de Wet op het primair onderwijs (“Wpo”) of anderszins krachtens een publiekrechtelijke regeling aan SKOR is toegekend, is dat niet het geval. De voorzieningenrechter overweegt vervolgens dat een orgaan van een privaatrechtelijke rechtspersoon dat op geld waardeerbare voorzieningen aan derden verstrekt slechts als b-orgaan (een bestuursorgaan in de zin van art. 1:1, eerste lid, onder b, Awb) kan worden aangemerkt, als de criteria voor het toekennen, vormgeven en beëindigen van externe begeleiding aan een leerling in de Wpo of anderszins krachtens een publiekrechtelijke regeling door een a-orgaan zijn bepaald. Ook dat is hier volgens de voorzieningenrechter niet het geval. Omdat SKOR niet kan worden aangemerkt als een a- of b-orgaan, is de beslissing om de financiering en de ondersteuning van de externe begeleiding te beëindigen geen appellabel besluit.  

Op de hoogte blijven van nieuwe ontwikkelingen?

Met onze Stibbeblogs blijft u op de hoogte van ontwikkelingen op het terrein van het bestuursrecht en omgevingsrecht. Wilt u graag automatisch via e-mail op de hoogte worden gehouden over een blogupdate? Meld u zich dan op onze website aan voor het ontvangen van een e-mail attendering bij het verschijnen van nieuwe bestuursrechtelijke en omgevingsrechtelijke Stibbeblogs.