Signaleringsblog week 11: actuele jurisprudentie bestuursrecht en omgevingsrecht
In deze blog signaleren wij kort enkele belangwekkende bestuursrechtelijke en omgevingsrechtelijke uitspraken en ontwikkelingen van de afgelopen periode.
Inwerkingtreding Omgevingswet per 1 januari 2024
Per 1 januari 2024 treedt de Omgevingswet in werking. Na hoofdelijke stemming heeft de Eerste Kamer op 14 maart 2023 met 41 stemmen voor en 29 stemmen tegen ingestemd met het ontwerpbesluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet.
De Omgevingswet markeert een grote stelselherziening. De Omgevingswet bundelt regels van 26 sectorale wetten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving in één wet, vier AMvB’s en één ministeriële regeling. Het gaat onder meer om wet- en regelgeving over bouwen, milieu, water, ruimtelijke ordening en natuur.
Op onze website www.pgomgevingswet.nl leest u alles over de parlementaire geschiedenis van de Omgevingswet.
Voorbereiding en bekendmaking huisnummerbesluit valt niet onder reikwijdte gemeentelijke coördinatieregeling art. 3.30, eerste lid, Wro
In haar uitspraak van 8 maart 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:919) oordeelt de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (“Afdeling”) dat de gemeentelijke coördinatieregeling van art. 3.30, eerste lid, Wet ruimtelijke ordening (“Wro) niet mag worden benut voor de voorbereiding en bekendmaking van een op de Wet basisregistratie adressen en gebouwen (“Wet BAG”) gebaseerd huisnummerbesluit. Daartoe overweegt de Afdeling dat de in paragraaf 3.6.1 Wro opgenomen gemeentelijke coördinatieregeling tot doel heeft om de procedures rondom de voor de verwezenlijking van ruimtelijk beleid benodigde start- dan wel uitvoeringsbesluiten te stroomlijnen. Hoewel volgens de Afdeling noch uit de tekst van art. 3.30, eerste lid, Wro noch uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de te coördineren besluiten afzonderlijk uitsluitend ruimtelijke besluiten dienen te zijn, brengt - gelet op het doel van het artikel - een redelijke uitleg met zich dat alleen besluiten die afzonderlijk nodig zijn voor of bijdragen aan de realisatie van een ruimtelijk project zich lenen voor toepassing van de coördinatieregeling. Aangezien aan het nemen van een huisnummerbesluit een ander motief ten grondslag ligt dan aan het verlenen van een omgevingsvergunning om af te wijken van een bestemmingsplan, een huisnummerbesluit enkel dient ter identificatie van een verblijfsobject en aan een huisnummerbesluit geen rechten of verwachtingen kunnen worden ontleend met betrekking tot het voor de betrokken bebouwing geldende planologische regime, concludeert de Afdeling dat een huisnummerbesluit niet nodig is voor of bijdraagt aan het verwezenlijken van een ruimtelijk project. Omdat ten onrechte toepassing is gegeven aan de gemeentelijke coördinatieregeling, vernietigt de Afdeling niet alleen het huisnummerbesluit, maar ook de gecoördineerd voorbereide omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan.
Beoordeling ontvankelijkheid beroep tegen besluit tot vaststellen bestemmingsplan in licht van 'Varkens in Nood'-rechtspraak
Met de uitspraak van 8 maart 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:924) oordeelt de Afdeling tegen de achtergrond van de ‘Varkens in nood’-rechtspraak dat appellant in het kader van de beroepsprocedure tegen een vastgesteld bestemmingsplan dat onder meer voorziet in supermarktruimte niet als belanghebbende in de zin van art. 1:2 Algemene wet bestuursrecht (“Awb”) kan worden aangemerkt. De Afdeling volgt daarbij haar gewijzigde jurisprudentielijn over de ontvankelijkheid van beroepen tegen omgevingsrechtelijke besluiten die zijn voorbereid met afdeling 3.4 Awb. Deze rechtspraak heeft vorm gekregen na het ‘Varkens in nood’-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (“Hof”; arrest van 14 januari 2021, Stichting Varkens in Nood, ECLI:EU:C:2021:7) en houdt in dat in omgevingsrechtelijke zaken aan belanghebbenden niet langer wordt tegengeworpen dat zij geen zienswijze naar voren hebben gebracht over het ontwerpbesluit (Afdelingsuitspraak van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786). Voor niet-belanghebbenden geldt dat ook zij beroep kunnen instellen tegen omgevingsrechtelijke besluiten, mits zij een zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren hebben gebracht of hen niet kan worden verweten dat zij dit hebben nagelaten (Afdelingsuitspraak van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953). Appellant exploiteert een supermarkt net buiten het plangebied en heeft geen zienswijze tegen het ontwerpbesluit naar voren heeft gebracht. Beslissend voor de ontvankelijkheid van het beroep van appellant is volgens de Afdeling derhalve of appellant als belanghebbende kan worden aangemerkt. De Afdeling overweegt dat appellant weliswaar werkzaam is in hetzelfde marktsegment en hetzelfde verzorgingsgebied als de supermarkten waarin het bestemmingsplan voorziet, maar dat de enkele hoedanigheid van concurrent appellant niet zonder meer tot belanghebbende maakt bij het voorliggende besluit. Daarvoor moet volgens de Afdeling worden gekeken naar de aard van het besluit en de gevolgen die appellant daarvan ondervindt. Op basis van die beoordeling komt de Afdeling, mede gelet op de omstandigheid dat appellant de mogelijk nadelige impact op haar concurrentiepositie niet aannemelijk heeft gemaakt, tot de slotsom dat het nieuwe bestemmingsplan geen negatieve gevolgen heeft voor diens concurrentiepositie. Daarmee ontbreekt volgens de Afdeling een bij het vaststellingsbesluit rechtstreeks betrokken belang. Aangezien appellant als niet-belanghebbende verwijtbaar geen zienswijze naar voren heeft gebracht over het ontwerpbesluit, concludeert de Afdeling dat het beroep van appellant strandt op art. 6:13 Awb en niet-ontvankelijk is.
Invordering dwangsom wegens (vermeend) ontoereikend toezicht bij bunkerstation: Afdeling legt begrip 'direct toezicht' uit Activiteitenbesluit milieubeheer en Activiteitenregeling milieubeheer uit
In het kader van een geschil over een besluit tot invordering van een dwangsom wegens het onvoldoende houden van direct toezicht op een bunkerstation (een tankstation voor de binnenvaart) oordeelt de Rechtbank Rotterdam in haar uitspraak van 23 februari 2023 (ECLI:NL:RBROT:2023:1745) dat het college van burgemeester en wethouders (“college”) niet deugdelijk heeft gemotiveerd en vastgesteld dat appellant de inmiddels onherroepelijke last onder dwangsom heeft overtreden. Daartoe overweegt de rechtbank dat de enkele omstandigheid dat een ongewoon voorval heeft plaatsgevonden – zoals in casu een incident waarbij tijdens het bunkeren gasolie in het oppervlaktewater terecht is gekomen - op zichzelf niet voldoende is voor de conclusie dat appellant in zijn hoedanigheid van exploitant van het bunkerstation art. 4.79 Activiteitenbesluit milieubeheer in samenhang met art. 4.86, tweede lid, Activiteitenregeling milieubeheer heeft overtreden. Weliswaar heeft art. 4.86 Activiteitenregeling milieubeheer, kort gezegd en toegepast op deze casus, als doel om verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het afleveren van vloeibare brandstoffen aan vaartuigen zoveel mogelijk te voorkomen of beperken; het tweede lid van het wetsartikel schrijft niet het voorkomen van morsingen voor, maar slechts het houden van direct toezicht door deskundig personeel met bepaalde kennis dat direct kan ingrijpen bij morsingen, incidenten en calamiteiten. Dit betekent volgens de rechtbank dat voor het antwoord op de vraag of appellant art. 4.79 Activiteitenbesluit milieubeheer jo. art. 4.86, tweede lid, Activiteitenregeling milieubeheer en daarmee de opgelegde last heeft overtreden bepalend is of appellant op een goede manier invulling heeft gegeven aan het houden van direct toezicht. De rechtbank leidt uit de Afdelingsuitspraak van 7 maart 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:744) en de uitspraak van Rechtbank Midden-Nederland van 26 juli 2019 (ECLI:NL:RBMNE:2019:5575) af dat ‘direct toezicht’ in elk geval inhoudt dat de toezichthouder lijfelijk aanwezig moet zijn in de directe nabijheid van het afleveren van de vloeibare brandstoffen. Dit betekent volgens de rechtbank nog niet dat de bunkerwacht bij het tanken de slang zelf moet aansluiten en dat het niet is toegestaan om klanten zelf te laten tanken of om verschillende afleverzuilen in gebruik te laten zijn onder toezicht van één deskundig personeelslid. Gelet op de toedracht rondom het ongewone voorval concludeert de rechtbank dat het college in het invorderingsbesluit onvoldoende heeft onderbouwd dat het personeel van het bunkerstation geen toereikend direct toezicht heeft gehouden tijdens het tanken en daarmee de opgelegde last heeft overtreden.
Stikstof en veehouderijen: overzichtuitspraak Rechtbank Oost-Brabant over natuurzaken ('we zitten allemaal in hetzelfde stikstofschuitje')
In haar uitspraak van 2 maart 2023 (ECLI:NL:RBOBR:2023:968) vernietigt Rechtbank Oost-Brabant het besluit van Gedeputeerde Staten (“GS”) tot het (positief) weigeren van een op uitbreiding en wijziging van een veehouderij gerichte natuurvergunning op grond van de Wet natuurbescherming (“Wnb”). De rechtbank oordeelt dat GS de ammoniakemissie vanwege het houden van de dieren in de stallen ten onrechte heeft bepaald op basis van de emissiefactoren in de bijlage bij de Regeling ammoniak en veehouderij (“Rav”). De rechtbank overweegt dat op basis van diverse rapporten aannemelijk is dat de Rav-emissiefactoren voor emissiearme stallen de werkelijke ammoniakemissie van deze stalsystemen onderschatten, dat er voldoende twijfel bestaat over de juistheid van de toegepaste Rav-emissiefactor voor het aangevraagde stalsysteem en dat de rechtbank eerder heeft geoordeeld dat de in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant opgenomen afwijkende emissiefactor voor jongvee onvoldoende is onderzocht en daarom buiten toepassing moet worden gelaten. De rechtbank concludeert dat GS om die reden niet met de vereiste zekerheid heeft vastgesteld dat de nieuwe stal niet leidt tot meer stikstofdepositie. Ter nadere voorlichting bevat de uitspraak een bijlage met een overzicht van de belangrijkste uitspraken van de rechtbank over natuurzaken. De rechtbank spreekt de hoop uit - ‘we zitten allemaal in hetzelfde stikstofschuitje’, aldus de rechtbank in rechtsoverweging 8.2 - om onder meer met deze uitspraak een duidelijke route te bieden naar een oplossing in de vorm van een makkelijk te controleren natuurvergunning, waarbij zeker is dat de vergunde stal ook bijdraagt aan een daling van de stikstofdepositie.
Maatwerkvoorschriften voor scoutingterrein wegens kampvuren: in hoeverre kwalificeert het hout dat scoutingverenigingen hiervoor gebruiken als afvalstof?
In haar uitspraak van 17 februari 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:2243) oordeelt Rechtbank Den Haag dat het college ter beantwoording van de vraag of het al dan niet geboden is maatwerkvoorschriften in de zin van art. 2.7a Activiteitenbesluit milieubeheer te stellen voor een scoutingterrein waar met enige regelmaat kampvuren worden gestookt eerst beter moet onderzoeken of sprake is van het verbranden van afvalstoffen. De rechtbank overweegt dat het stellen van maatwerkvoorschriften in dat geval namelijk niet mogelijk is vanwege het in art. 2.14a, eerste lid Activiteitenbesluit milieubeheer opgenomen verbod om afvalstoffen te verbranden. De rechtbank leidt uit de Afdelingsuitspraak van 1 september 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1939) af dat het begrip afvalstof moet worden uitgelegd met inachtneming van de jurisprudentie van het Hof over dit begrip. Volgens het Hof moet de vraag of sprake is van een afvalstof worden beantwoord met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waarbij vooral relevant is of de stof in kwestie voor de houder ervan geen nut heeft of meer heeft, zodat deze stof een last is waarvan hij zich wil ontdoen. Ook dient volgens het Hof rekening te worden
gehouden met de doelstelling van de Europese richtlijn 2008/98/EG betreffende (kort gezegd) afvalstoffen, zonder afbreuk te doen aan de doeltreffendheid daarvan. De rechtbank constateert dat het ministerie van Infrastructuur en Milieu, ter nadere uitwerking van de richtlijn, een Handreiking heeft opgesteld met richtsnoeren voor een richtlijnconforme uitleg van het begrip afvalstof. Volgens de Handreiking wordt met de ‘houder’ in dit verband in eerste instantie bedoeld degene die eigenaar of beheerder van het perceel is waar de bomen staan en tevens opdrachtgever voor de velling of snoei; in volgende stadia is dat degene die het hout onder zijn beheer heeft door de zorg voor bijvoorbeeld kappen of snoeien, be- of verwerken, vervoer of opslag. Ook bevat de Handreiking vier criteria om te kunnen bepalen of hout dat bij velling of snoei van bomen vrijkomt als product of als afval kan worden aangemerkt:
- De perceelbeheerder heeft zich ervan heeft vergewist en contractueel verzekerd dat voor het hout een of meerdere vormen van verantwoorde benutting zijn voorzien;
- De partij hout bestaat uit stamhout van meer dan 10 cm doorsnede of ter plaatse van de velling of snoei versnipperd hout;
- De partij hout bevat niet meer dan 5 gewichtsprocent aan takken dunner dan 10 cm, bladeren, naalden of gras, aanhangende grond, aangetast hout of andere materialen;
- Het hout dient krachtens wet- en regelgeving geen specifieke afvalbehandeling te ondergaan
Als aan een of meer van de vier criteria niet wordt voldaan, dan is dit volgens de Handreiking een aanwijzing dat het hout een afvalstof is. De rechtbank concludeert, mede aan de hand van hetgeen partijen hierover naar voren hebben gebracht, dat het college onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de aard en herkomst van het hout dat de scoutingverenigingen voor hun kampvuren gebruiken. Volgens de rechtbank dient het college ook nader onderzoek te doen naar de activiteiten die vallen binnen de tradities en educatieve doelstellingen van de scoutingverenigingen en, aan de hand van dat onderzoek, nader te duiden en motiveren welke van die activiteiten onder welke omstandigheden en in welke omvang/frequentie een verantwoorde benutting van het verbranden van haardhout door middel van kampvuren opleveren. Voor zover het college erin slaagt alsnog aannemelijk te maken dat geen sprake is van het verbranden van afvalstoffen waarop het verbod van art. 2.14a, eerste lid, Activiteitenbesluit milieubeheer ziet, schetst de rechtbank welke stappen het college dient te zetten bij de beoordeling of het stellen van maatwerkvoorschriften ter voorkoming van onaanvaardbare geurhinder is aangewezen.
Op de hoogte blijven van nieuwe ontwikkelingen?
Met onze Stibbeblogs blijft u op de hoogte van ontwikkelingen op het terrein van het bestuursrecht en omgevingsrecht. Wilt u graag automatisch via e-mail op de hoogte worden gehouden over een blogupdate? Meld u zich dan op onze website aan voor het ontvangen van een e-mail attendering bij het verschijnen van nieuwe bestuursrechtelijke en omgevingsrechtelijke Stibbeblogs.