Rechter niet verplicht tot ambtshalve toepassing van artikel 1:125 lid 2 Wft (annotatie)
De Wbfo maximeert de vertrekvergoeding van bestuurders en andere dagelijks beleidsbepalers op een vast jaarsalaris (artikel 1:125 lid 2 Wft) en beoogt volgens de parlementaire geschiedenis fundamentele maatschappelijke belangen te beschermen: het tegengaan van excessieve beloningen en het beschermen van de consument, samenleving en de financiƫle stabiliteit.
Hoewel aan het geschil tussen Rabobank en een voormalig directeur een specifiek feitencomplex ten grondslag ligt, biedt het arrest interessante gezichtspunten voor de bredere gedachtenvorming. Een van de kernvragen die door Rabobank in cassatie aan de orde werd gesteld, betrof in hoeverre de wettelijke bepaling van artikel 1:125 lid 2 Wft als een regel van openbare orde moet worden aangemerkt: een dwingende wetsbepaling waarvan schending leidt tot absolute nietigheid zou dientengevolge ambtshalve door de rechter moeten worden toegepast. Zowel de A-G als de Hoge Raad beantwoordt deze vraag ontkennend: het maximum van een vast jaarsalaris voor dagelijks beleidsbepalers kwalificeert niet als recht van openbare orde en leent zich daarom niet voor ambtshalve toepassing door de rechter.
In deze annotatie gaat Astrid Helstone in op de vraag of het wettelijk maximum voor de vertrekvergoeding voor dagelijks beleidsbepalers van openbare orde is. Voor een goed begrip behandelt zij achtereenvolgens (i) de ratio van het wettelijk maximum van de vertrekvergoeding voor dagelijks beleidsbepalers, (ii) de rechtsgevolgen van schending van het maximum en nietigheid in de Wft en (iii) de relevante implicaties van het arrest.
- Klik hier voor JAR 2018/166 (Hoge Raad 1 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:818)