Planologische compensatie: een gamechanger in de strijd voor open ruimte?

Article
BE Law

Op 20 juli 2024 trad het decreet van 17 mei 2024 houdende diverse bepalingen over omgeving, leefmilieu en natuur en ruimtelijke ordening (“Verzameldecreet”) voor een groot aantal bepalingen in werking. Eén van de nieuwigheden die met het Verzameldecreet in het leven wordt geroepen is de zgn. planologische compensatieplicht. Het compensatieprincipe bestond voordien al in het kader van de algemene beleidsdoelstelling om open ruimte te vrijwaren en de toename van bijkomend ruimtebeslag af te remmen en deze op termijn zelfs te stoppen, maar wordt nu met de invoering van artikel 2.2.6/1 VCRO decretaal verankerd en uitgebreid. 

Het principe

Ingevolge het nieuwe artikel 2.2.6/1 VCRO zal elke wijziging van een ‘zachte’ bestemming zoals landbouw, bos, overig groen of reservaat en natuur naar een ‘harde’ bestemming zoals wonen, bedrijvigheid, recreatie en gemeenschaps- en nutsvoorzieningen voortaan moeten worden gecompenseerd door een (in beginsel) gelijktijdige bestemmingswijziging in de omgekeerde richting en van een gelijke oppervlakte.

Een belangrijke nieuwigheid is dat deze compensatieplicht niet alleen geldt voor de hoofdtypes van bestemmingen die in de VCRO uitdrukkelijk worden genoemd (zoals wonen, bedrijvigheid, landbouw of bos). Ook wijzigingen tussen de subcategorieën binnen deze bestemmingen vallen hieronder. Zo moet bijvoorbeeld een herbestemming van een parkgebied naar een gebied voor dagrecreatie ook worden gecompenseerd. Bijkomend is te benadrukken dat in het kader van een herbestemming de compensatie niet precies dezelfde herbestemming in omgekeerde richting tot voorwerp moet hebben. Bijvoorbeeld: als een gebied van bos naar bedrijvigheid wordt herbestemd, kan dit gecompenseerd worden door elders een woongebied om te zetten in natuurgebied. Ook hoeft het compensatiegebied niet één aaneengesloten stuk grond te zijn; het betrokken gebied kan verspreid liggen over verschillende locaties binnen het grondgebied van de plannende overheid.

De plannende overheid is in principe zelf verantwoordelijk voor de compensatie en moet deze binnen haar eigen grondgebied uitvoeren. Het is echter ook mogelijk om dit te regelen via afspraken met andere gemeenten of bestuursniveaus. Volgens de memorie van toelichting bij het Verzameldecreet is het hierbij belangrijk dat er altijd voldoende garanties zijn dat de compensatie ook effectief wordt uitgevoerd. Bij gebreke daaraan is er immers geen zekerheid wat betreft de naleving van de planologische compensatieplicht.

Op het principe van de gelijktijdige compensatie bestaan een aantal uitzonderingen. Zo bepaalt artikel 2.2.6/1, § 1, 5de lid VCRO o.m. dat aan de compensatieplicht is voldaan indien die compensatie volgt uit een ander, lopend planningsproces dan wel uit een eerder recent vastgesteld ruimtelijk uitvoeringsplan. Wat precies onder 'recent' wordt verstaan, hangt af van het planningsniveau. Op provinciaal of gewestelijk niveau komen bestemmingswijzigingen bijvoorbeeld vaker voor dan in kleinere gemeenten. Het begrip 'recent' kan mogelijk verder worden uitgewerkt in een uitvoeringsbesluit. Volgens diezelfde bepaling wordt tevens geacht te zijn voldaan aan de planologische compensatieplicht indien toepassing wordt gemaakt van de herverkaveling uit kracht van wet met planologische ruil als vermeld in artikel 2.1.61 en volgende van het decreet van 28 maart 2014 betreffende de landinrichting.

Het is bij dit alles belangrijk om te benadrukken dat de naleving van de planologische compensatieplicht als dusdanig niet volstaat ter rechtvaardiging van de ene of de andere herbestemming van ‘zacht’ naar ‘hard’. Elke nieuwe bestemming moet nog steeds onderbouwd worden met een aangetoonde behoefte. Bovendien moet worden aangetoond dat de nieuwe bestemming past op de voorgestelde locatie. De compensatie gebeurt dus enkel op gronden waarvan de realisatie door de plannende overheid beleidsmatig niet langer gewenst is.

Drie principiële uitzonderingsgronden

Artikel 2.2.6/1 VCRO voorziet in enkele uitzonderingen die maken dat de planologische compensatieplicht in bepaalde gevallen niet moet worden toegepast.

1. Beperkte bestemmingswijzigingen

Wijzigingen die wel open ruimte doen verdwijnen maar slechts een zeer kleine oppervlakte beslaan, hoeven niet gecompenseerd te worden. Dit geldt bijvoorbeeld voor grenscorrecties waarbij zonegrenzen uit oude plannen van aanleg worden aangepast om beter aan te sluiten bij bestaande en vergunde situaties. Dit zijn eerder administratieve aanpassingen die zo beperkt zijn dat compensatie niet nodig is.

2. Geen ongewenste harde bestemmingen beschikbaar

Als er binnen het grondgebied van de plannende overheid geen gronden met een ‘harde’ bestemming voorhanden zijn waarvan de ontwikkeling niet langer gewenst is, vervalt de compensatieplicht. Bijvoorbeeld: in een kleine gemeente waar landbouwgebied wordt herbestemd naar woongebied, maar er geen ongewenste harde bestemmingen meer beschikbaar zijn (die bijgevolg in aanmerking zouden komen om te worden herbestemd naar een zachte bestemming), hoeft er geen compensatie plaats te vinden.

3. Zone-eigen maken van bestaande constructies

Het aanpassen van een bestemmingsplan zodat deze in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke situatie, vereist geen compensatie.

De toepassing van deze uitzonderingen moet overeenkomstig artikel 2.2.5, §1 van de VCRO blijken uit elk RUP. Er zal hieruit m.a.w. een in concreto toetsing aan de betrokken uitzonderingsgrond moeten blijken.

Temporeel toepassingsgebied

De planologische compensatieplicht is van toepassing op alle RUP’s waarvoor de plannende overheid een startnota heeft goedgekeurd na 20 juli 2024. Voor al deze RUP’s waarbij er een wijziging van een ‘zachte’ bestemming naar een ‘harde’ bestemming plaatsvindt, moet de toelichting bij het RUP duidelijk aangeven op welke manier de compensatie gebeurt of waarom een uitzonderingsbepaling van toepassing is en er bijgevolg niet moet worden overgegaan tot planologische compensatie. 

De verplichting tot planologische compensatie is ook van toepassing voor het herkenbare onderdeel van een projectbesluit dat geldt als ruimtelijk uitvoeringsplan. Indien de datum waarop de alternatievenonderzoeksnota werd verstuurd voor advies en aan de raadpleging van het publiek werd onderworpen valt na 20 juli 2024, dan is de planologische compensatieplicht van toepassing voor het complex project in kwestie.

Verhouding met compensatieverplichtingen

Interessant is dat de planologische compensatie volgens de decreetgever kan helpen bij het vereenvoudigen van natuurcompensatieverplichtingen. Zo kan een harde bestemming binnen een project al planologisch worden herbestemd tot bosgebied, waardoor het eenvoudiger wordt om te voldoen aan de boscompensatieplicht uit artikel 90bis van het Bosdecreet van 13 juni 1990. Dit principe kan ook worden toegepast op de compensatieplicht uit artikel 36ter, §5 van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijke milieu, die betrekking heeft op speciale beschermingszones.

Het planologisch aanduiden van een gebied als groen- of bosgebied betekent echter niet dat de feitelijke uitvoering van de natuur- of boscompensatie achterwege kan blijven; die blijft steeds noodzakelijk.

Handleiding

Op 2 oktober 2024 heeft de Vlaamse Overheid een handleiding gepubliceerd om de toepassing van de compensatieplicht in de praktijk te verduidelijken.