Overzicht arresten op prejudiciële vragen in verband met consumentenrecht

Article
EU Law

Arresten van het Hof op prejudiciële vragen betreffende Richtlijn 2005/29/EG

Gevoegde zaken C‑54/17 Wind Tre en C‑55/17  Vodafone Omnitel

Arrest van het Hof van 13 september 2018 –Gevoegde zaken C-54/17 Wind Tre en C-55/17 Vodafone Omnitel , EU:C:2018:710 en Perscommuniqué nr. 130/18

De Italiaanse Raad van State vraagt aan het Hof of het feit dat telecomoperatoren SIM-kaarten op de markt brengen waarop internetbrowsers en voicemaildiensten vooraf zijn geïnstalleerd en geactiveerd, waarvan de kosten aan de gebruikers worden aangerekend zonder voorafgaandelijk deze consumenten naar behoren te hebben geïnformeerd, kan worden gekwalificeerd als een “niet-gevraagde levering” of, meer algemeen, als een “agressieve handelspraktijk” in de zin van Richtlijn 2005/29/EG betreffende oneerlijke handelspraktijken; en of de EU-wetgeving betreffende de elektronische communicatie in de weg staat aan een nationale regelgeving op grond waarvan een “niet-gevraagde levering” binnen de werkingssfeer van de richtlijn betreffende oneerlijke handelspraktijken valt, met als gevolg dat de nationale regelgevende instantie (‘NRI’) niet meer bevoegd is om dergelijke handelingen te bestraffen.

Het Hof besluit dat het op de markt brengen van SIM-kaarten met vooraf geïnstalleerde en reeds geactiveerde betaalde diensten, zonder dat de consument hierover vooraf wordt geïnformeerd, onder voorbehoud van controle door de nationale rechter, een oneerlijke agressieve handelspraktijk is.

Dergelijke praktijken vormen met name "niet-gevraagde leveringen" die kunnen worden bestraft door een andere nationale autoriteit dan die waarin EU-recht inzake elektronische communicatie voorziet.

Zaak C-109/17 Bankia SA

Arrest van Het Hof van 19 september 2018 in zaak C‑109/17 Bankia SA, EU:C:2018:735

Het Hof besluit dat :

Artikel 11 van richtlijn 2005/29/EG betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt moet aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een nationale regeling, die de rechter die kennisneemt van de hypothecaire executieprocedure verbiedt de geldigheid van de executoriale titel ambtshalve of op verzoek van een partij te toetsen uit het oogpunt van het bestaan van oneerlijke handelspraktijken en, in ieder geval, de rechter die bevoegd is voor de beslissing ten gronde over het bestaan van deze praktijken verbiedt voorlopige maatregelen te nemen, zoals de schorsing van de hypothecaire executieprocedure.

Artikel 11 van richtlijn 2005/29 moet aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een nationale regeling die een gedragscode als vermeld in artikel 10 van deze richtlijn geen juridisch bindend karakter verleent.