Overlappende verplichtstellingen: is ingrijpen van de wetgever nodig?
Is het bereiden, samenstellen en leveren van maaltijden aan particulieren en zorginstellingen een vorm van gemaksvoeding of een vorm van contractcatering? Moet een franchisenemer van Bakker Bart gezien worden als een bakkersbedrijf of als een horecaonderneming? Dit zijn twee voorbeelden van situaties waarin tot aan het hof is geprocedeerd over de (dreigende) overlap van werkingssferen van verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen (Bpf(‘en)).
Dat over dit soort kwesties wordt geprocedeerd, is begrijpelijk. Een verplichte aansluiting bij het ene Bpf of bij het andere Bpf kan voor werkgevers veel verschil maken, zeker in het geval van een aansluiting met terugwerkende kracht. Een Bpf heeft op zijn beurt te maken met het beginsel “geen premie, wel recht”: als het geen premies int van een werkgever die onder de verplichtstelling valt, dan loopt het het risico op een later moment toch pensioenen te moeten uitkeren aan de (oud-)werknemers van de werkgever in kwestie. Er zijn dus grote belangen gemoeid bij dit soort kwesties. In de toekomst zullen overlapgeschillen waarschijnlijk alleen maar vaker spelen, getuige de vele procedures over de uitleg van verplichtstellingsbesluiten en de introductie van nieuwe bedrijfsactiviteiten op onder meer het gebied van platformwerk en onlineactiviteiten.
In dit artikel gaat Phinney Disseldorp specifiek in op de problematiek van overlap van verplichtstellingsbesluiten, met als kernvraag of er aanvullende wettelijke voorschriften nodig zijn. Hiertoe duidt hij eerst de problematiek nader: hoe komt het dat ondernemingen onder de werkingssfeer van verschillende Bpf’en kunnen vallen en in welke situaties kan dit probleem zich voordoen? Daarna bespreekt hij de huidige manieren waarop overlag van verplichtstellingsbesluiten kan worden voorkomen. Is de huidige ‘gereedschapskist’ voldoende gevuld?
Phinney concludeert dat er al veel mogelijkheden zijn om overlap te voorkomen. De gereedschapskist is derhalve al goed gevuld. Toch is er volgens hem nog wist te behalen. Hij pleit voor drie concrete wijzigingen in het relevante juridische kader. In de eerste plaats stelt hij voor om in het Toetsingskader een hoofdzaakcriterium verplicht te stellen. De tweede wijziging heeft als doel om ervoor te zorgen dat de werkingssfeer van langlopende verplichtstellingen periodiek wordt geëvalueerd en getoetst. Dit kan door wettelijk voor te schrijven dat de werkingssfeer van een verplichtstelling bijvoorbeeld elke vijf jaar moet worden voorgelegd aan de minister, eventueel als onderdeel van de al bestaande periodieke representativiteitstoets uit artikel 12 Wet Bpf 2000. De derde wijziging is het onverplicht maken van de eis van actuariële en financiële gelijkwaardigheid bij een onverplichte vrijstelling. Dit zorgt ervoor dat in situaties waarin toch een overlapgeschil bestaat, dit geschil mogelijk kan worden opgelost door het verlenen van een vrijstelling. Samenvattend acht hij enig ingrijpen van de wetgever dus gewenst om overlapgeschillen zoveel mogelijk te voorkomen. Misschien nog belangrijker is echter dat alle betrokken partijen zich bewust zijn van de ernst van een dreigende overlapsituatie en dit zoveel als mogelijk proberen te voorkomen.
- Klik hier voor de bijdrage van P. Disseldorp, ‘Overlappende verplichtstellingen: is ingrijpen van de wetgever nodig?’, TPV 2022/28