Oorlog en burgerdoelen: het recht is helder maar nu de praktijk nog

Article
NL Law
Expertise

‘Bij een Russische raketaanval op een kraam­afdeling van een ziekenhuis in de stad Vilniansk in de oblast Zaporizja is een pasgeboren baby gedood, meldt de gouverneur van Zaporizja Oleksandr ­Staroek op Telegram. Een vrouw en een dokter zijn uit het puin gered. Aangenomen wordt dat er verder geen vermisten zijn.’ Aldus NOS.nl op 23 november 2022.

Het zoveelste bericht over de verschrikkelijke gevolgen van de voortdurende aanvallen van Rusland op Oekraïense (burger)doelen.

Op diezelfde dag deed de Haagse rechtbank uitspraak in een zaak die door de nabestaanden van Afghaanse ­burgerslachtoffers van een Nederlands bombardement aanhangig was gemaakt tegen de Staat (ECLI:NL:RBDHA:2022:12424). Het bombardement van een Afghaanse quala (een ommuurd wooncomplex) speelde zich af tijdens de slag om Chora in juni 2007. Daarbij kwamen twintig personen om. De slag om Chora vond plaats, toen Talibanstrijders de strategisch belangrijke vallei in handen dreigden te krijgen.

De rechtbank oordeelt dat de Staat met het bombardement onrechtmatig heeft gehandeld en dat de schade in een volgende procedure moet worden begroot. Dit ondanks het feit dat terecht wordt aangenomen dat geen sprake is van (oorlogs)misdaden. Volgens de rechtbank was Nederland verantwoordelijk voor het bombardement op deze quala omdat het bekend was dat deze quala werd bewoond door burgers. De Staat stelde dat de Taliban deze quala gebruikte voor militaire doeleinden en dat het bombarderen van deze quala – ook al woonden er burgers – dus niet onrechtmatig was. De rechtbank is van oordeel dat de Staat echter niet voldoende duidelijk heeft gemaakt op basis waarvan hij concludeerde dat de quala door de Taliban werd gebruikt. Uit de rapporten die de Staat heeft overgelegd, met daarin logboeken over de uren vlak voor het bombardement, kan die conclusie niet worden getrokken. De rechtbank heeft daarom aangenomen dat het bombarderen van de quala in strijd is met het beginsel van onderscheid tussen burger- en militaire doelen uit het internationaal humanitair oorlogsrecht.

De uitvoerige uitspraak van de rechtbank is het resultaat van een minutieuze reconstructie van de relevante feiten voor zover die nog te achterhalen waren en de toepassing van een niet al te ingewikkeld juridisch kader dat tussen partijen ook niet ter discussie stond.

Uitgangspunt is dat de in artikel 6:162 lid 2 BW opgenomen ongeschreven zorgvuldigheidsnorm in deze zaak (mede) invulling krijgt aan de hand van de normen uit het internationale humanitaire oorlogsrecht (IHR), dat normen bevat die de betrekkingen tussen strijdende partijen tijdens een gewapend conflict reguleren. Het genoemde beginsel van onderscheid tussen burger- en militaire doelen maakt deel uit van dat IHR.

Ook in de recente uitspraken van de Haagse rechtbank in de strafzaken tegen de verdachten van het neerhalen van vlucht MH17 boven Oekraïne, waarin wel sprake is van misdrijven, speelt het onderscheid tussen burger- en militaire doelen een rol (ECLI:NL:RBDHA:2022:122161221712218 en 12219). In deze uitspraken – die resulteren in drie veroordelingen tot levens­lange gevangenisstraffen en één vrijspraak – overweegt de rechtbank dat het er alle schijn van heeft dat de bemanning heeft gedacht de raket niet op een burgervliegtuig maar op een militair vliegtuig af te vuren. Maar ook dan is er volgens de rechtbank nog steeds sprake van opzet en voorbedachte rade ten aanzien van het neerschieten van dat vliegtuig en het doden van de inzittenden. De Buk-raket is namelijk opzettelijk afgevuurd en gericht op een vliegtuig terwijl een Buk-wapensysteem is bedoeld om vliegtuigen neer te schieten en niet zomaar kan worden ingezet. Die inzet vraagt voorbereiding, waaronder het bepalen van en vervoer naar een afvuurlocatie. Het afvuren van de raket moet zeer bewust en doordacht volgens een technische procedure door een goed opgeleide bemanning gebeuren. De kans dat inzittenden van een vliegtuig een aanval met een Buk-raket overleven is nihil. Iedereen die een specialistisch, kostbaar wapen als een Buk-raket inzet, zal zich hiervan bewust zijn, aldus de rechtbank. Met deze uitspraken laat de rechtbank zien dat er zeer grote zorgvuldigheid is geboden bij het onderscheiden van burger- en militaire doelen en dat fouten daarbij al gauw voor het strafrechtelijke risico komen van betrokkenen.

Het voorgaande laat zien dat het recht helder is als het gaat om de toelaatbaarheid van het raken van burgerdoelen in oorlogssituaties. Burgerdoelen mogen niet bewust worden geraakt. Maar ook het in zekere zin per ongeluk raken van burgerdoelen komt in veel gevallen voor rekening van de betrokken militairen. Zelfs wanneer dat gebeurt met de ‘beste bedoelingen’ bij vredesoperaties, zoals mag worden aangenomen terzake van de besproken Nederlandse actie in Afghanistan. Bij de keuze van doelen is uiterste zorgvuldigheid vereist en moet het zekere voor het onzekere worden genomen. Een en ander onderstreept ook het belang van excuses en schadevergoeding zonder rechterlijke tussenkomst als het toch misgaat, zoals in 2015 bij het Nederlandse bombardement op de Irakese stad Hawija, waarnaar de commissie Sorgdrager overigens nog steeds onderzoek doet.

De praktijk blijkt helaas weerbarstiger, maar dat maakt de normstelling niet minder relevant. Bij toekomstige vredesoperaties zal het Nederlandse leger allicht nog voorzichtiger zijn in het licht van de hier besproken uitspraak. En datzelfde geldt wellicht ook voor toekomstige separatisten of andere groeperingen die over Buk-achtige wapensystemen beschikken. De pasgeboren Oekraïense baby die het slachtoffer werd van een Russische raketaanval schiet daar niets mee op. Hopelijk kunnen de daarvoor verantwoordelijken te zijner tijd wel in rechte worden aangesproken. Daarop moeten in ieder geval alle inspanningen worden gericht. Want hoe moeilijk ook, het recht mag ook in oorlogssituaties niet zwijgen.

Dit Vooraf wordt ook gepubliceerd in NJB 2022/2694, afl. 38