Onverbindendverklaring van de PAS: wie betaalt de rekening?
Het is op dit moment moeilijk om níet te lezen of te horen over de desastreuze gevolgen van de onverbindendverklaring van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) op 29 mei van dit jaar. Zelfs tijdens mijn zomervakantie in eigen land ving ik op terrasjes meermalen het woord PAS op.
Volgens recente tellingen van de NRC worden in totaal ca 18.000 bouwprojecten geraakt. Des te opvallender is het dat het woord schadevergoeding nauwelijks valt in de zee van nieuwberichten en blogs. Terwijl de economische schade voor overheden en bedrijven enorm moet zijn. Toch zal straks, als de rook wat is opgetrokken en de commissie Remkes haar ei heeft gelegd, bij al die stilgevallen bouwprojecten de vraag rijzen: wie betaalt de rekening?
Wie betaalt de rekening?
Voor een aansprakelijkheidsjurist is het antwoord op deze vraag op het eerste gezicht heel eenvoudig. Al in 1969 oordeelde de Hoge Raad in het befaamde Pocketbooks arrest dat het uitvaardigen van onverbindende regelgeving door de regering of een minister een onrechtmatige daad van de Staat oplevert. In 1986 voegde de Hoge Raad daaraan toe dat de Staat zich niet kan verweren met het argument dat hem geen verwijt treft: “de schuld is in beginsel gegeven”. Hiermee lijkt de weg dus open te liggen voor gedupeerde gemeenten, provincies en bedrijven om massaal hun schade op de Rijksoverheid te verhalen.
In de praktijk zal het niet zo eenvoudig liggen. Het is notoir ingewikkeld om de Staat met succes aan te spreken uit onrechtmatige wetgeving. De Staat kan namelijk nog allerlei verweren voeren zelfs als vast staat dat het uitvaardigen van de PAS-regelgeving een juridische fout oplevert. Zo zou de regering kunnen stellen dat als zij de PAS-regelgeving niet had uitgevaardigd, er nog veel meer bouwprojecten niet door zouden zijn gegaan om een voorbeeld te noemen. Het is niet moeilijk om allerlei andere verweren te bedenken. Toch zou ik er als eerstverantwoordelijke minister niet helemaal gerust op zijn. Het zal in totaal om een zeer hoog schadebedrag gaan en zoals bekend geldt risico = kans x gevolg. Het vooruitzicht van vele jaren procederen met het risico dat aan het eind van de rit niet alleen hoge advocaatkosten maar ook hoge schadevergoedingen betaald moeten worden, is geen aanlokkelijk perspectief.
Hoe verder?
Tijdens het Kamerdebat op 20 juni 2019: zei minister Schouten hier zelf over: “De heer Weverling vraagt wat ik ga doen met verzoeken om schadevergoeding. Met de uitspraak van de Raad van State staat vast dat de vrijstelling van een vergunningplicht voor activiteiten onder de grenswaarde en voor beweiden en bemesten onrechtmatig was. In hoeverre belanghebbenden daardoor schade lijden, moet nog duidelijk worden. Zoals ik heb gezegd, zal het beleid zo veel mogelijk gericht zijn op het zo veel mogelijk legaliseren van reeds gerealiseerde projecten, zodat die schade wordt voorkomen.”
Dat lijkt mij op zichzelf een verstandige uitspraak: schade voorkomen is beter dan vergoeden. Maar helemaal lukken zal dat niet. De vertraging die bouwprojecten sinds 29 mei jl. hebben opgelopen zal in veel gevallen niet meer in te lopen zijn en dus blijvende schade hebben veroorzaakt. De release van de nieuwe AERIUS-calculator op 16 september jl. beoogt projecten weer vlot te trekken, maar biedt voor lang niet alle 18.000 bouwprojecten soelaas. Veel projecten zullen de komende tijd dus nog meer vertraging oplopen, met alle financiële en maatschappelijke schade van dien. Dat zal tot claims gaan leiden en zoals hiervoor bleek: de Nederlandse Staat ligt als doelwit voor de hand. Wellicht doet de Minister er verstandig aan massale claims voor te zijn en zelf het initiatief te nemen door het uitvaardigen van een schaderegeling voor onschuldige PAS-gedupeerden.