Klimaatzaak Milieudefensie e.a. – rechtbank beveelt Shell te zorgen voor CO2-reductie

Article
NL Law

Op 26 mei 2021 deed de rechtbank Den Haag uitspraak in de zaak tussen Milieudefensie e.a. tegen Shell. Een multidisciplinair team van Stibbe geeft in dit blog haar eerste visie op deze uitspraak en legt uit waarom dit een baanbrekende uitspraak kan zijn.

Inleiding en samenvatting

Op 26 mei 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:5337) deed de rechtbank Den Haag uitspraak in ‘de klimaatzaak van de eeuw’. Een alliantie van belangenorganisaties en ruim 17.000 individuele eisers hebben, onder leiding van Milieudefensie, Royal Dutch Shell Plc gevestigd te Den Haag (“RDS”) gedagvaard en kort gezegd een reductie van de CO2-emissies van RDS gevorderd.

Milieudefensie e.a. hebben aan hun vordering ten grondslag gelegd dat RDS onrechtmatig handelt jegens hen en dat voor de invulling van de ongeschreven zorgvuldigheidsnorm gebruik kan worden gemaakt worden van de ‘Kelderluik-criteria’ (deze criteria zien op gevaarzetting en of die voorkomen had kunnen en moeten worden door de gevaarzetter), mensenrechten en soft law.

De rechtbank heeft deze vordering toegewezen omdat volgens haar RDS de verplichting heeft om via het concernbeleid van de Shell-groep de CO2-uitstoot van de activiteiten van de Shell-groep eind 2030 te verminderen met netto 45% ten opzichte van 2019. Deze reductieverplichting ziet op de gehele energieportefeuille van de Shell-groep en op het gezamenlijk volume van alle emissies. De rechtbank is tot deze reductieverplichting gekomen door invulling van de ongeschreven zorgvuldigheidsnorm van artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad) aan de hand van de relevante feiten en omstandigheden zoals de beleidsbepalende positie van RDS in de Shell-groep en de CO2-uitstoot van de Shell-groep, de beschikbare wetenschap over (de aanpak van) gevaarlijke klimaatverandering en de naar het oordeel van de rechtbank breed gedragen internationale consensus dat mensenrechten bescherming bieden tegen de gevolgen van gevaarlijke klimaatverandering en dat bedrijven mensenrechten moeten respecteren (samengevat in r.o. 4.1.3 e.v.).

Dit is een baanbrekende uitspraak – indien de uitspraak in een eventueel hoger beroep en cassatie standhoudt. In dit blog plaatsen wij enkele eerste kanttekeningen bij de uitspraak.

Aan wie is het bevel gegeven en wat houdt dit in?

Het bevel tot minimaal 45% CO2-reductie ten opzichte van 2019, te behalen in 2030, is gegeven aan RDS. RDS is de directe of indirecte aandeelhoudster van ruim 1.100 afzonderlijke vennootschappen die wereldwijd zijn gevestigd. De rechtbank hanteert als feit dat RDS als tophoudstermaatschappij het algemene beleid van de Shell-groep vaststelt, ook op het terrein van klimaat. De rechtbank wijst erop dat RDS de business principles van de groep vaststelt, net als de investeringsrichtlijnen voor de energietransitie binnen het concern. Ook wijst de rechtbank op het Sustainability Report 2019 van de Shell-groep waarin het bestuur van RDS wordt aangeduid als ‘oversight of climate change risk management’. De rechtbank stelt dus vast dat RDS een beslissende rol heeft in het klimaatbeleid van de Shell-groep.

Meer specifiek ziet het reductiebevel op emissies die worden aangeduid met ‘Scope 1 t/m 3.’ Scope 1-emissies zijn kortweg de directe emissies uit installaties van de wereldwijde vennootschappen die behoren tot RDS (zoals een raffinaderij). Scope 2-emissies zijn indirecte emissies van derden (leveranciers) van wie bijvoorbeeld elektriciteit wordt ingekocht door RDS. Scope 3-emissies zijn de overige emissies die ontstaan door activiteiten van derden (eindgebruikers), zoals andere organisaties of consumenten. Hieronder vallen bijvoorbeeld de emissies van auto’s die rijden op brandstof getankt bij Shell. De rechtbank gaat uit van het feit dat 85% van de aan RDS toe te rekenen CO2-emissies bestaan uit Scope 3-emissies.

De rechtbank concludeert dat de reductieverplichting een resultaatsverplichting waar het de activiteiten van de Shell-groep (Scope 1-emissies) betreft. Ten aanzien van de zakelijke relaties van de Shell-groep, met inbegrip van de eindgebruikers, (Scope 2- en 3-emissies) is dit een zwaarwegende inspanningsverplichting, waarbij van RDS kan worden verwacht dat zij de nodige stappen neemt om de ernstige risico’s als gevolg van de door hen gegenereerde CO2-uitstoot op te heffen of te voorkomen en haar invloed aanwendt om eventueel voortdurende gevolgen zo veel mogelijk te beperken.

De rechtbank geeft ook aanwijzingen hoe RDS de reductie kan behalen. Zo wordt onder meer overwogen dat een consequentie van de zwaarwegende verplichting (Scope 2- en 3-emissies) kan zijn dat RDS “nieuwe investeringen in het winnen van fossiele grondstoffen nalaat en/of haar productie van fossiele grondstoffen beperkt”.

De rechtbank verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad. Dat betekent dat een hoger beroep RDS niet ontslaat van de verplichting om aan het bevel te voldoen. In de media wordt al gesproken over een benodigde reductie van 4,5% per jaar om de bevolen 45% in 2030 te halen. De rechtbank zegt dat echter niet. Het bevel ziet op het behalen van de reductie aan het eind van het jaar 2030. De rechtbank laat het te volgen reductiepad uitdrukkelijk vrij en formuleert geen bindende norm (r.o. 4.4.29).

Klimaatverandering en de gevolgen daarvan

De rechtbank begint haar uitspraak met feitelijke vaststellingen over de aard en potentiële gevolgen van klimaatverandering als gevolg van CO2-emissies. Zij baseert haar vaststellingen op een aantal onderzoeken en rapporten, in het bijzonder de rapporten van het Intergovernemental Panel on Climate Change (“IPCC”) van de Verenigde Naties. Voor de conclusies van de IPCC die de rechtbank aanhaalt verwijzen we naar par. 2.3 en r.o. 4.4.29 van de uitspraak.

De belangrijkste conclusies van de IPCC die de rechtbank aanhaalt zijn:

  • Opwarming van de aarde met meer dan 2o C leidt tot gevaarlijke, onomkeerbare klimaatverandering. Dat moet worden voorkomen. Om dit te bereiken, moet de concentratie broeikasgassen in de atmosfeer worden gestabiliseerd.
  • Als gevolg van klimaatverandering zullen extreme weersomstandigheden optreden zoals langdurige hitte, stormen, en overstromingen. In combinatie met een stijging van de zeespiegel kunnen die weeromstandigheden leiden tot overlijden, letsel en verlies van bestaansmiddelen voor personen, systeemrisico’s door wegvallen van kritieke infrastructuur, voedselschaarste en het verlies van een divers ecosysteem en biodiversiteit.
  • In het Verdrag van Parijs is neergelegd dat de opwarming van de aarde moet worden beperkt tot maximaal 1,5o C. Om dit doel te behalen, is vereist dat de wereldwijde CO2-emissies in 2030 met netto 45% zijn teruggebracht ten opzichte van 2010 en in 2050 met netto 100%. Om dit doel te bereiken dienen de wereldwijde CO2-emissies al voor 2030 substantieel af te nemen.
  • Voor de potentiële gevolgen van klimaatverandering voor Nederland gaat de rechtbank te rade bij onderzoek van het KNMI. Nederland zal meerdere maatregelen moeten nemen om de gevolgen van zeespiegelstijging tegen te gaan, zoals het suppleren (kunstmatig ophogen) van de kust, het op kortere termijn versterken of vervangen van stormvloedkeringen en het verplaatsen en vergroten van zoetwaterinlaten. Ook zouden inwoners van Nederland door klimaatverandering te maken kunnen krijgen met hittestress, toenemende infectieziekten, verslechtering van de luchtkwaliteit, toename van UV-blootstelling en toename van water- en voedselgerelateerde ziekten, alsmede periodes van droogte en wateroverlast, aldus de rechtbank.

Ontvankelijkheid en toepasselijk recht

Ontvankelijkheid collectieve actie en individuele eisers

Milieudefensie e.a. hebben hun vordering ingesteld in collectieve procedure (als algemeen-belangactie). De rechtbank toetst de ontvankelijkheid van die vordering aan artikel 3:305a BW (oud). Die bepaling maakt het voor een stichting of vereniging mogelijk om een collectieve vordering in te stellen ter bescherming van de “gelijksoortige belangen” van een groep belanghebbenden.

Primair stelden Milieudefensie e.a. dat zij opkwamen voor de belangen van de huidige en toekomstige generaties van de gehele wereldbevolking, en subsidiair dat zij opkwam voor de huidige en toekomstige generatie van inwoners van Nederland (en het Waddengebied).

De rechtbank overweegt dat Milieudefensie e.a. met hun vordering opkomen voor het algemeen belang van het tegengaan van gevaarlijke klimaatverandering door vermindering van CO2-uitstoot. Het belang van de gehele wereldbevolking is echter volgens de rechtbank onvoldoende gelijksoortig voor bundeling in een collectieve actie, omdat er grote verschillen bestaan in het moment en de wijze waarop de wereldbevolking zal worden getroffen door klimaatverandering als gevolg van CO2-emissies. Voor de inwoners van Nederland (en het Waddengebied) ligt dat volgens de rechtbank echter anders: ook binnen Nederland verschilt de mate en intensiteit waarin inwoners worden getroffen door klimaatverandering, maar deze verschillen zijn volgens de rechtbank van “mindere en van andere aard” dan bij de hele wereldbevolking. De rechtbank acht de belangen van alle (huidige en toekomstige) inwoners van Nederland dus wél (voldoende) gelijksoortig, waardoor Milieudefensie e.a. in een collectieve procedure voor die belangen kunnen opkomen.

Milieudefensie e.a. stelden op basis van een volmacht de vordering ook in namens een groep van zo’n 17.000 individuele eisers. De rechtbank verklaart de vorderingen van deze eisers niet-ontvankelijk, omdat zij naast de collectieve actie geen voldoende concreet eigen belang hebben. Hun belangen worden namelijk ook al behartigd in de collectieve actie.

Toepasselijk recht

De rechtbank past Nederlands recht toe op de vordering van Milieudefensie e.a. Zij doet dit op basis van artikel 7 van de Europese Rome II-verordening (Verordening (EG) nr. 864/2007) (“Rome II”). Artikel 7 Rome II geeft twee mogelijkheden voor het recht dat van toepassing is op vorderingen die voortvloeien uit milieuschade: ofwel het recht van de plaats waar de milieuschade is ingetreden (ook wel: het Erfolgsort) of – indien de benadeelde daarvoor kiest – de plaats waar de gebeurtenis zich heeft voortgedaan waar de milieuschade uit voortvloeit (het Handlungsort).

De rechtbank stelt vast dat de vordering van Milieudefensie e.a. zich richt tot RDS in hoedanigheid van beleidsbepalende entiteit binnen de Shell-groep. De vaststelling van het concernbeleid van Shell is volgens de rechtbank aan te merken als “zelfstandige schadeoorzaak” die, in combinatie met de beschermingsgedachte die aan artikel 7 Rome II ten grondslag lag, de rechtskeuze van Milieudefensie e.a. voor Nederlands recht rechtvaardigt. De rechtbank paste dus Nederlands recht toe.

Reductieverplichting van RDS vloeit voort uit ongeschreven zorgvuldigheidsnorm

Dan het materiële oordeel van de rechtbank. De rechtbank oordeelt dat RDS een reductieverplichting heeft. Deze reductieverplichting vloeit voort uit de in artikel 6:162 BW neergelegde ongeschreven zorgvuldigheidsnorm. Het invullen van de ongeschreven zorgvuldigheidsnorm komt aan op een beoordeling van de omstandigheden van het geval. De rechtbank noemt veertien aspecten aan de hand waarvan zij de ongeschreven zorgvuldigheidsnorm invult. Wij benoemen een aantal van deze aspecten.

i. Beleidsbepalende positie RDS in de Shell-groep

De rechtbank onderkent dat de vennootschappen in de Shell-groep verantwoordelijk zijn voor de implementatie en uitvoering van het beleid en moeten daarbij voldoen aan toepasselijke wetgeving en contractuele verplichtingen. Deze uitvoeringsverantwoordelijkheid van de Shell-vennootschappen neemt evenwel niet weg dat RDS degene is die het algemeen beleid van de Shell-groep bepaalt (zie ook hierboven bij de uitleg van het bevel).

ii. CO2-uitstoot van de Shell-groep en Scope 1 t/m 3 

De Shell-groep is een grote speler op de wereldwijde markt van fossiele brandstoffen. Als alle Scopes worden meegeteld, is de Shell-groep wereldwijd verantwoordelijk voor een substantiële CO2-uitstoot. Deze mondiale CO2-uitstoot van de Shell-groep (Scope 1 t/m 3) draagt in Nederland en het Waddengebied bij aan de opwarming van de aarde en de verandering van het klimaat. De rechtbank betrekt hier niet bij dat 85% van de totale emissie van RDS Scope 3-emissie betreft: de emissies van onder meer consumenten.

iii. Internationale normen

De rechtbank betrekt ook het recht op leven en het recht op een ongestoord gezinsleven bij de invulling van de ongeschreven zorgvuldigheidsnorm. Op deze mensenrechten kan Milieudefensie e.a. tegenover RDS geen direct beroep doen. Vanwege het fundamentele belang van de mensenrechten en daarin belichaamde waarden voor de samenleving als geheel, kunnen de mensenrechten echter wel een rol spelen in de verhouding tussen Milieudefensie e.a. en RDS. De rechtbank verdisconteert de mensenrechten en de daarin belichaamde waarden daarom in de invulling van de ongeschreven zorgvuldigheidsnorm. Dit onderbouwt de rechtbank onder verwijzing naar het Urgenda-arrest en een uitspraak van het VN-Mensenrechtencomité. Die uitspraken komen erop neer dat de ingeroepen mensenrechten bescherming (ge)bieden tegen gevaarlijke klimaatverandering.

Naast de in onder meer het EVRM bindend verankerde mensenrechten, betrekt de rechtbank ook soft law, namelijk de UN Guiding Principles (“UNGP”). Omdat de EU sinds 2011 van Europese bedrijven verwacht dat zij handelen conform de UNGP, zijn die normen geschikt om als leidraad te dienen bij het invullen van de ongeschreven zorgvuldigheidsnorm, aldus de rechtbank. De UNGP leggen gedragsnormen op die niet optioneel zijn en overal gelden. De rechtbank leidt uit de UNGP af dat de verantwoordelijkheid om mensenrechten te respecteren inhoudt dat bedrijven zich moeten onthouden van inbreuken op de mensenrechten van anderen, dat zij negatieve gevolgen op mensenrechtengebied waarin zij een aandeel hebben moeten aanpakken en dat ze passende actie moeten nemen. Deze verantwoordelijkheid om mensenrechten te respecteren geldt voor alle bedrijven, maar de middelen waarmee een bedrijf invulling geeft aan de verantwoordelijkheid zijn evenredig aan onder meer de omvang van de organisatie. De rechtbank verwacht van RDS in dit verband veel, omdat het aan het hoofd staat van de omvangrijke Shell-groep.

Ook het Oxfordrapport, een rapport met de analyse van de verschillende protocollen en richtlijnen voor klimaatverandering voor niet-statelijke actoren dat is opgesteld door de universiteit van Oxford in 2020, wordt veelvuldig door de rechtbank aangehaald. De rechtbank ontleent hieraan dat internationaal breed wordt onderschreven dat bedrijven verantwoordelijkheid dragen ten aanzien van Scope 3-emissies en dat ieder bedrijf zelfstandig naar het doel van netto nul emissies in 2050 moet toewerken.

iv. ETS-systeem en vergunningen

RDS beroept zich op de vrijwarende werking van het Europese emissiehandelssysteem (“ETS”) en andere, elders ter wereld geldende vergelijkbare cap and trade-emissiehandelssystemen. Activiteiten van de Shell-groep in de EU worden gedekt door het ETS-systeem. Dat is een systeem dat onder meer de CO2-uitstoot van een grote verscheidenheid aan bedrijfstakken reguleert op basis van het cap and trade-principe. Door met het ETS-systeem schaarste in CO2 te creëren wil de EU de totale uitstoot in haar lidstaten in absolute zin verlagen. Voor de EU is dit de hoeksteen van het klimaatbeleid en een belangrijk middel om broeikasgasemissie op een kosteneffectieve manier te beperken.

De rechtbank oordeelt dat RDS erop mag vertrouwen dat de in aanmerking te nemen belangen, die ook in deze procedure aan de orde zijn, bij het verstrekken van de emissierechten door de uitgevende instantie(s) volledig en op juiste wijze zijn afgewogen. Het ETS-systeem heeft dan ook vrijwarende werking. Die vrijwarende werking is echter maar beperkt: voor zover de reductieverplichting van RDS verder reikt dat de reductiedoelstelling van het ETS-systeem, zal RDS aan haar eigenstandige verplichting moeten voldoen. Zij kan zich daarom niet volledig beroepen op de vrijwarende werking van het ETS-systeem. Dit geldt ook voor andere cap and trade-emissiehandelsystemen.

Vergunningen en lopende verplichtingen van de Shell-groep hebben in het geheel geen vrijwarende werking.

v. Bezwaarlijkheid en proportionaliteit van de reductieverplichtingen voor RDS

De rechtbank gaat voorbij aan het argument van RDS dat het aan haar opleggen van reductieverplichting zal leiden tot concurrentievervalsing en aantasting van het level playing field voor de olie- en gasmarkt. Volgens de rechtbank heeft Shell dit niet nader geconcretiseerd en gaat het verweer verder onder meer niet op omdat ook andere bedrijven een bijdrage zullen moeten leveren aan de nodige wereldwijde vermindering van olie- en gaswinning om de CO2-uitstoot tegen te gaan.

Bij de beoordeling van de proportionaliteit neemt de rechtbank in aanmerking dat de CO2-uitstoot waar RDS verantwoordelijk voor kan worden gehouden een "zeer groot gevaar" creëert voor huidige en toekomstige generaties. Het zwaarwegende algemene belang legt volgens de rechtbank meer gewicht in de schaal dan de nadelige effecten die RDS mogelijk zal ondervinden.

Aantal kanttekeningen bij de uitspraak

Land van vestiging

De uitspraak is verstrekkend. Partijen binnen en buiten Nederland (de uitspraak is ook door de rechtbank in het Engels vertaald) volgden deze procedure met argusogen en zouden de uitspraak kunnen proberen te gebruiken om andere bedrijven tot emissiereductie te dwingen.

Voor andere zaken kan het land van vestiging van het moederbedrijf van belang zijn. In dit geval is dat Nederland en is aan de beleidsbepalende positie van dat moederbedrijf waarde toegekend. Dit is onder meer interessant vanwege de opvatting van de rechtbank dat ook andere bedrijven een bijdrage moeten leveren aan de CO2-reductie. Als die bedrijven in andere landen zijn gevestigd, waar een rechter geen CO2-reductie afdwingt, kunnen scheve verhoudingen ontstaan tussen reductieverplichtingen van wereldwijd opererende bedrijven.

Beleid RDS

De rechtbank onderkent dat de Shell-groep al het nodige klimaatbeleid had. De rechtbank wijst er bijvoorbeeld op dat de Shell-groep in 2017 een Net Carbon Footprint Ambition vaststelde, waarmee zij beoogt om op lange termijn de CO2-intensiteit van haar producten te verkleinen. Naast deze ambities stelde de Shell-groep in 2019 concretere kortetermijndoelstellingen vast die jaarlijks worden aangescherpt en committeerde zij zich aan het Klimaatakkoord. In 2020 heeft de Shell-groep bovendien haar klimaatambities aangescherpt: zij streeft sindsdien naar netto-nul emissie voor Scope 1- en Scope 2-emissies in 2050, en een verkleining van Scope 3-emissies met 30% in 2035 en 65% in 2050.

De rechtbank vindt dit beleid echter te weinig concreet. De rechtbank constateert dat de klimaatambities en –plannen van de Shell-groep op veel punten afhankelijk zijn van het tempo van de wereldwijde energietransitie en ontwikkelingen in de samenleving. Dat beleid heeft bovendien de vorm van ambities en voornemens die nog moeten worden omgezet in concrete plannen. Dit beleid strookt volgens de rechtbank onvoldoende met de reductieverplichting die op de Shell-groep rust, waardoor RDS die reductieplicht dreigt te schenden. Daarom is het door Milieudefensie c.s. gevorderde bevel toewijsbaar. 

WAMCA en schadevergoeding

De rechtbank past het ‘oude’ collectieve actierecht toe. Per 1 januari 2020 is een nieuw regime voor collectieve acties in werking getreden, de Wet Afwikkeling Massaschade in Collectieve Actie (“WAMCA”).

Mensenrechten en soft law

De rechtbank merkt op dat Milieudefensie c.s. geen rechtstreeks beroep kan doen op de mensenrechten uit het EVRM en IVBPR, maar vult wel met de mensenrechten en de waarden die daaruit voortvloeien de ongeschreven zorgvuldigheidsnorm in. Vanwege het fundamentele belang van de mensenrechten voor de samenleving als geheel, kunnen de mensenrechten zo dus wel een rol spelen in de verhouding tussen Milieudefensie c.s. en RDS. De rechtbank gaat uit van een horizontale werking van mensenrechten en verwijst naar onder meer het Urgenda-arrest voor een invulling van de reikwijdte van artikelen 2 en 8 EVRM. De rechtbank besteedt wat weinig aandacht aan het feit dat in de Urgenda-zaak de Nederlandse Staat werd gedaagd in plaats van een onderneming. Die aandacht was wat ons betreft op zijn plek geweest, omdat verplichtingen van staten wezenlijk verschillen van die van ondernemingen. Dit komt ook tot uitdrukking in de UNGP: ondernemingen moeten mensenrechten respecteren, maar het is aan staten om een juridisch kader te maken dat ervoor zorgt dat dit afgedwongen kan worden. Hierbij kan dan ook een brede, democratisch ingebedde belangenafweging worden gemaakt met bijvoorbeeld aandacht voor het level playing field. Overigens had in 2019 35% van de grote bedrijven in Nederland de UNGP onderschreven, ondanks de doelstelling van 90% in 2023 van de Nederlandse Staat. RDS onderschrijft de UNGP wel. De rechtbank gebruikt de UNGP als soft law om te motiveren dat de mensenrechten op deze wijze werking hebben voor bedrijven. Het is de vraag of een civiele procedure, waarin de rechter open ongeschreven zorgvuldigheidsnormen invult, het juiste middel is voor het indirect verplicht stellen van de UNGP en het op deze wijze laten doorwerken van mensenrechten. Ook kan dit ertoe leiden dat actoren minder gauw geneigd zijn toezeggingen te doen: die zouden namelijk op deze wijze afgedwongen kunnen worden.

Vrijwarende werking verleende vergunningen en andere wettelijke regelingen

De uitspraak zaagt aan de poten van het ETS-systeem en de verhouding tussen het gebruik kunnen maken van een publiekrechtelijke toestemming en de rechtmatigheid daarvan. In dit geval betreft het het handelen conform bepalingen in een wet in formele zin (de Wet milieubeheer), waarin het ETS-systeem is opgenomen, en de rechtmatigheid van dat handelen. Het ETS-systeem is in Europees verband opgezet, om op een ook voor bedrijven verantwoorde manier de broeikasgasemissie te verminderen, waarbij alle verschillende belangen zijn afgewogen. Om die reden kunnen in de Nederlandse omgevingsvergunningen voor milieu ook geen voorschriften over CO2-emissies worden opgenomen voor bedrijven die verplicht deelnemen aan het ETS-systeem. Tot op heden is het gebruiken van een vergunning pas potentieel onrechtmatig, als de gevolgen daarvan bij de vergunningverlening niet voldoende zijn betrokken. Bij het ETS-systeem zijn, zoals de rechtbank uitdrukkelijk overweegt, juist de gevolgen van de klimaatverandering betrokken en het systeem bestaat juist om klimaatverandering te beperken. De rechtbank overweegt dan ook dat het ETS-systeem vrijwarende werking heeft. Desondanks oordeelt de rechtbank dat het gebruiken van dat systeem de gebruiker maar ten dele vrijwaart. De reductieverplichting van RDS reikt volgens de rechtbank verder dan het wettelijk kader vanwege de invulling van het ongeschreven recht aan de hand van de hiervoor bespreken soft law.

Inbreuk eigendomsrechten

Ondanks dat RDS over de relevante toestemmingen beschikt – die bijvoorbeeld in Nederland in het geval van gaswinning verplichtingen kunnen behelzen – beveelt de rechtbank emissies als gevolg daarvan te beperken. De facto zou dit kunnen neerkomen op een inbreuk op het eigendomsrecht van RDS: activiteiten op grond van concessies en vergunningen moeten immers worden teruggeschroefd. De rechtbank ziet geen ruimte voor een belangenafweging en gaat ook niet in op een afweging van de mogelijk ook aan Shell toekomende grondrechten zoals het eigendomsrecht.

Dictum en netto reductieverplichting

In de overwegingen maakt de rechtbank onderscheid tussen resultaatsverplichtingen (eigen emissies) en inspanningsverplichtingen (emissies van derden). Het in het dictum gegeven reductiebevel maakt echter geen onderscheid in de verschillende soorten emissies. Mogelijk valt dit te verklaren door het oordeel van de rechtbank dat de bevolen reductie 45% netto is, te weten “de som van de reductie van de CO2-uitstoot van de gehele energieportefeuille van de Shell-groep (Scope 1, 2 en 3)”. Ook volgt uit de uitspraak dat met netto reductie ook de ruimte wordt gegeven voor compensatie van CO2-emissies. Dit kan bijvoorbeeld door de afvang en opslag van CO2 (Carbon Capture and Storage - CCS).

Dat het dictum het onderscheid niet maakt tussen resultaatsverplichtingen (eigen emissies) en inspanningsverplichtingen (emissies van derden) wringt vooral ten aanzien van de verplichting om de Scope 3 emissies te verminderen. De rechtbank geeft in overweging dat door het aanpassen van het energiepakket dat de Shell-groep aan eindgebruikers aanbiedt, die emissies kunnen verminderen. Hier gaat de rechtbank uit van een zeer grote, sturende rol van de Shell-groep op het gedrag van de eindafnemers, waarvan onduidelijk is hoe realistisch dat is.

Afsluiting

RDS overweegt in hoger beroep te gaan. De uitkomst van een dergelijke procedure zal wederom van groot belang zijn voor de rechtsontwikkeling. Of de overwegingen van de rechtbank gevolgen zullen hebben voor andere bedrijven en situaties zal de praktijk moeten uitwijzen.

De Engelse versie van dit blogbericht is hier beschikbaar.