Haagse afvalzaken: Afdeling bestuursrechtspraak verduidelijkt jurisprudentie over het weerleggen van bewijsvermoedens
Op 1 juni 2022 oordeelde de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (“Afdeling”) in de “drie Haagse afvalzaken” dat onomstotelijk tegenbewijs niet nodig is bij het aanvechten van een handhavingsbesluit voor het verkeerd aanbieden van huisvuil (ECLI:NL:RVS:2022:1550; ECLI:NL:RVS:2022:1554; ECLI:NL:RVS:2022:1558). In dit blog bespreken wij deze uitspraken en de mogelijke gevolgen daarvan voor de (handhavings)praktijk.
De Haagse afvalzaken
In alle drie de uitspraken had het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag (het “College“) spoedeisende bestuursdwang toegepast vanwege een overtreding van de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag. Die overtreding bestond in alle gevallen uit het plaatsen van afval naast – of in ieder geval niet in – een daarvoor bestemde afvalcontainer. De spoedeisende bestuursdwang hield in dat het College niet goed aangeboden huisvuil verwijderde. De kosten die het College daarvoor maakte verhaalde het vervolgens op appellanten. Tegen die kostenverhaalsbeschikking stelden appellanten beroep in.
Vaste lijn van de Afdeling ten aanzien van verkeerd aangeboden huisvuil
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt (ECLI:NL:RVS:2018:2432). Dit betekent dat wanneer een naam van iemand op een adreslabel staat van een pakketje dat naast de afvalcontainer wordt aangetroffen, ervan mag worden uitgegaan dat dat pakketje diegene toebehoort en het verkeerd aanbieden van dat pakketje aan diegene mag worden toegerekend. De desbetreffende persoon wordt dan als overtreder aangemerkt, tenzij diegene het tegendeel aannemelijk maakt.
Wanneer sprake is van ‘aannemelijk maken’ was tot voor kort echter niet duidelijk. Het kwam zelden voor dat iemand aannemelijk kon maken niet verantwoordelijk te zijn geweest voor het verkeerd aanbieden van afval dat tot diegene te herleiden was. Dat is ook lastig. Hoe maak je immers iets aannemelijk dat je iets niet hebt gedaan?
Een voorbeeld waarin het wel lukte om dit aannemelijk te maken, is te vinden in een uitspraak van de Afdeling van 10 februari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:266). In die zaak verklaarde een mevrouw dat er drie jongetjes, van ongeveer 9 of 10 jaar oud, aan het spelen waren nabij de afvalcontainer, die vroegen of ze haar afval mochten hebben om een huisje mee te bouwen. De mevrouw had haar afval niet aan hen willen geven, maar toen zij wegreed, zag ze dat de jongens in de container zochten naar spullen om mee te spelen. Zij gaat er dus van uit dat de jongens haar afval uit de container hebben gehaald. Later – zo verklaarde de mevrouw – zag ze die jongens bij de Albert Heijn staan en heeft ze hen aangesproken. Volgens haar gaven de jongens toe dat ze de doos uit de container hadden gehaald. Zij heeft ook een verklaring overgelegd van een kok van de Albert Heijn die bij het gesprek met de jongens aanwezig was. Daardoor acht de Afdeling het aannemelijk dat de mevrouw niet de overtreder is.
Hoewel deze zaak aanknopingspunten biedt, is deze zaak zeer casuïstisch en is dit feitencomplex niet of nauwelijks in andere zaken toepasbaar. Er zijn immers lang niet altijd getuigen aanwezig die kunnen verklaren dat iets op een bepaalde manier is gebeurd. Hierdoor ontstond het beeld dat een vermeend overtreder met onomstotelijk tegenbewijs – zoals een betrouwbare getuigenverklaring – moest komen om het bewijsvermoeden te kunnen weerleggen. In de Haagse afvalzaken verduidelijkt de Afdeling dat dit niet het geval is. Om het bewijsvermoeden te weerleggen is het voldoende om het tegendeel aannemelijk te maken. Wij lichten het oordeel van de Afdeling in de Haagse Afvalzaken hierna toe.
Het oordeel in de Haagse afvalzaken
In de Haagse afvalzaken herhaalt de Afdeling haar vaste lijn, namelijk dat de enkele omstandigheid dat het aangetroffen afval tot iemand te herleiden is, in eerste instantie voldoende is voor het bestuursorgaan om diegene als overtreder aan te merken. Met een beroep op het bewijsvermoeden kan het bestuursorgaan in dat geval dus volstaan. Vervolgens is het aan degene die als overtreder is aangemerkt om het tegendeel aannemelijk te maken. Wij lezen in twee van de drie zaken terug dat het College aanvoert dat de vermeend overtreders onomstotelijk tegenbewijs moeten leveren om het tegendeel aannemelijk te maken (ECLI:NL:RVS:2022:1550 en ECLI:NL:RVS:2022:1554). Volgens de Afdeling legt het College de lat daarmee te hoog voor vermeend overtreders. Het is voldoende voor (vermeend) overtreders om voldoende twijfel te zaaien over de aanname dat iemand afval verkeerd heeft aangeboden. De Afdeling geeft twee voorbeelden van hoe een vermeend overtreder het bewijsvermoeden kan weerleggen:
- Door het geven van een concrete, gedetailleerde, logische en met objectieve omstandigheden onderbouwde verklaring voor het aantreffen van de afvalstoffen op die plek, zonder toedoen van betrokkene;
- Door met objectieve omstandigheden aannemelijk te maken dat betrokkene niet in de gelegenheid was om de afvalstoffen op de aangetroffen plek achter te laten.
Als betrokkene het tegendeel voldoende aannemelijk maakt, is het bestuursorgaan weer aan zet. Wij bespreken hierna hoe het appellanten in de Haagse afvalzaken lukte om het tegendeel voldoende aannemelijk te maken.
Het geleverde tegenbewijs
In zaak-1550 (wij verwijzen voor het gemak naar de laatste cijfers van de ECLI-nummers van de uitspraken) had appellant voldoende aannemelijk gemaakt dat niet hij, maar de schoonmakers van zijn appartementencomplex het vuilnis naast de container hadden neergezet. Zijn vuilniszak was namelijk tussen een aantal halflege andere niet aan hem toebehorende vuilniszakken aangetroffen. Het was volgens de Afdeling niet logisch dat een bewoner van een appartement een huisvuilzak slechts half zou vullen, dat vier keer zou herhalen en daarna pas de vijf halfvolle zakken ter inzameling zou aanbieden. Hiermee had appellant voldoende aannemelijk gemaakt dat het de schoonmaker was die het afval verkeerd had aangeboden.
In zaak-1554 had appellante een e-mailbericht overgelegd, waaruit bleek dat een pakketje niet bij haar was bezorgd. Hiermee kon zij haar vermoeden kracht bij zetten dat de postbezorging de Kempstraat met de Kemperstraat had verward. Hiermee had appellante aannemelijk gemaakt dat het de postbezorger was die het afval verkeerd had aangeboden.
In zaak-1558 maakte appellant met onder meer een screenshot aannemelijk dat zijn schoonmoeder een afspraak had gemaakt om het grofvuil op te halen. Hij onderbouwde daarmee zijn standpunt dat hij wel de bedoeling had gehad zijn afval weg te gooien. In samenhang met de concrete, gedetailleerde en logische verklaring van appellant op zitting voor het aantreffen van de spullen op die plek, was sprake van voldoende twijfel om het bewijsvermoeden te weerleggen. Appellant had aannemelijk gemaakt dat het zijn schoonmoeder was die het afval verkeerd had aangeboden.
Uiteindelijk is het voor het ontkrachten van het bewijsvermoeden dus relevant dat de vermeend overtreder met een aannemelijker verhaal komt dan het bestuursorgaan dat het handhavingsbesluit oplegt. Het is bijvoorbeeld onvoldoende als de betrokkene te stelt dat hij nooit huisvuil naast de container plaatst (ECLI:NL:RVS:2022:1844). Deze stelling is namelijk onvoldoende objectief om aannemelijk te maken.
Gevolgen voor de praktijk
Hoewel alle hiervoor besproken zaken zien op het verkeerd aanbieden van afval, bieden deze zaken onzes inziens ook in andere handhavingszaken handvatten voor de manier waarop bewijs moet worden geleverd indien een (rechts)persoon meent ten onrechte als overtreder te zijn aangemerkt. Weet de vermeend overtreder voldoende twijfel te zaaien door het tegendeel aannemelijk te maken, dan is het bestuursorgaan weer aan zet om de twijfel en het geleverde tegenbewijs te weerleggen. Het leveren van onomstotelijk tegenbewijs is hiervoor niet noodzakelijk. Wij zijn in ieder geval benieuwd of ook in andere handhavingszaken die concrete, gedetailleerde, logische en objectieve aangedragen omstandigheden soelaas kunnen bieden voor ten onrechte als zodanig bestempelde overtreders.