FAQ: Incidenteel hoger beroep in het bestuursrecht

Article
NL Law

Sinds 1 januari 2013 kent het algemene bestuursprocesrecht de figuur van 'incidenteel hoger beroep' (artikel 8:110 – artikel 8:112 Algemene wet bestuursrecht ("Awb")). Dat betekent dat bij alle hoogste bestuursrechters de mogelijkheid bestaat voor het instellen van incidenteel hoger beroep. In dit blog uit de FAQ-reeks beantwoorden we een aantal terugkerende vragen over het incidenteel hoger beroep in het bestuursrecht.

Wat is incidenteel hoger beroep? 

Belanghebbenden en bestuursorganen kunnen hoger beroep instellen als zij het niet eens zijn met de uitspraak van de rechtbank. Daarvoor moet die uitspraak wel vatbaar zijn voor hoger beroep (artikel 8:104 Awb). In hoger beroep beoordeelt de rechter de rechtbankuitspraak aan de hand van de gronden van de indiener (artikel 8:69 Awb). 

Het 'eerste' hoger beroep wordt ook wel het 'principale' hoger beroep genoemd. Dat principale hoger beroep moet worden onderscheiden van het 'incidenteel' hoger beroep, wat feitelijk een 'tweede' hoger beroep is. De partij die zelf geen hoger beroep instelde, kan in een incidenteel hoger beroep alsnog gronden tegen de rechtbankuitspraak aanvoeren (artikel 8:110 Awb). Incidenteel hoger beroep bestaat ook in het civiele recht (artikel 339 lid 3 Rv).

Waarom bestaat incidenteel hoger beroep?

Voor de introductie van incidenteel hoger beroep kon een partij die zelf geen hoger beroep instelde, zich alleen maar verweren tegen de beroepsgronden in het principale hoger beroep. Er viel voor die partij niets te winnen in de behandeling van het hoger beroep en alleen maar te verliezen. De hoger beroepsrechter kon het hoger beroep gegrond verklaren en de rechtbankuitspraak vernietigen, zonder te hoeven kijken naar delen van de rechtbankuitspraak waarmee de partij die geen hoger beroep instelde het oneens was.

Om de partij die geen hoger beroep instelde een 'tegenaanvalswapen' te bieden, introduceerde de wetgever het incidenteel hoger beroep in artikel 8:110 Awb tot en met artikel 8:112 Awb. Met het incidenteel hoger beroep kan de partij die zelf geen hoger beroep instelt, wel gronden tegen de rechtbankuitspraak kan aanvoeren als de wederpartij hoger beroep instelt. Daarmee kan die partij de omvang van het geschil in hoger beroep uitbreiden.

Door de tegenaanvalswapenfunctie van het incidenteel hoger beroep, is het instellen van hoger beroep niet meer zonder risico. Dit bevordert volgens de wetgever een zorgvuldige afweging van de kansen en risico's van een hoger beroep en daarmee een weloverwogen gebruik van dit rechtsmiddel (Kamerstukken II 2009-2010, 32 450, nr. 3, p. 24). Dat de tegenaanvalswapenfunctie centraal staat, blijkt ook uit het feit dat het incidenteel hoger beroep niet bedoeld is om een partij die door de rechtbankuitspraak in een nadeliger positie is geraakt en zelf geen hoger beroep heeft ingesteld, alsnog een beroepstermijn te gunnen (zie ABRvS 1 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2912, waarin incidenteel hoger beroep was ingesteld om het principaal hoger beroep te steunen).

Wat geldt als incidenteel hoger beroepschrift?

Een stuk kwalificeert als incidenteel hoger beroepschrift als degene die het incidenteel hoger beroep instelt, rechtens in een betere positie kan komen dan de positie waarin hij verkeerde na de rechtbankuitspraak. Dat de indiener zich op het standpunt stelt dat sprake is van een incidenteel hoger beroep is dus niet bepalend. Als een stuk enkel gronden bevat die ook al met het principale hoger beroep aan de orde hadden kunnen komen (zoals de proceskostenveroordeling), is het géén incidenteel hoger beroepschrift (zie ABRvS 26 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:681).

Wie kan incidenteel hoger beroep instellen?

Incidenteel hoger beroep staat open voor de partijen die hoger beroep kunnen instellen (artikel 8:110 lid 1 Awb). Dat zijn:

  • Belanghebbenden (artikel 8:110 lid 1 jo. artikel 8:104 lid 1 sub a Awb): 
  • degene die het beroep in eerste aanleg bij de rechtbank aanhangig maakte (artikel 12 lid 2 jo. artikel 2 lid 2 Procesregeling), en
  • derde-belanghebbenden (al dan niet toegelaten als partij in eerste aanleg op grond van artikel 8:26 Awb) indien zij door de rechtbankuitspraak in een ongunstiger positie zijn gebracht. 

NB: Onder omstandigheden is het niet vereist dat de belanghebbende al partij was bij de rechtbankprocedure. Zo kan een vergunninghouder die niet tegen de vergunningverlening procedeerde, wel in incidenteel hoger beroep opkomen tegen de rechtbankuitspraak waarin die vergunning gedeeltelijk wordt vernietigd (zie Kamerstukken II 1992-1993, 22 495, nr. 6, p. 65-66). Als een belanghebbende wel kan worden verweten geen bezwaar of beroep te hebben ingesteld, kan die belanghebbende geen incidenteel hoger beroep instellen vanwege artikel 6:13 jo. artikel 6:24 Awb.

Waarover kan incidenteel hoger beroep worden ingesteld? 

Het incidenteel hoger beroep kan zich richten op alle onderdelen van de rechtbankuitspraak. Degene die incidenteel hoger beroep instelt hoeft zich dus niet te beperken tot de onderdelen waartegen principaal hoger beroep is ingesteld (zie bijvoorbeeld ABRvS 17 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1864, r.o. 5). 

Wat is de termijn voor incidenteel hoger beroep? 

De termijn voor het instellen van incidenteel hoger beroep bedraagt zes weken. Deze termijn begint te lopen op de dag dat de hoger beroepsrechter de gronden van het hoger beroep aan de desbetreffende partij verzendt. Daardoor kan er veel tijd zitten tussen de initiële hoger beroepstermijn en de termijn voor het instellen van incidenteel hoger beroep. 

Een voorbeeld maakt dat duidelijk. Partij A dient op 12 april 2024 – de laatste dag van de hoger beroepstermijn – een pro forma hoger beroepschrift in. Op 19 april 2024 verleent de hoger beroepsrechter Partij A een termijn van vier weken om de hoger beroepsgronden aan te vullen. Dat doet Partij A op 17 mei 2024. De hoger beroepsrechter verzendt de hoger beroepsgronden op 23 mei 2024 aan Partij B. Partij B hoeft dan pas uiterlijk op 4 juli 2024 haar incidentele hoger beroep in te stellen. Ook dat kan middels een pro forma incidenteel hoger beroepschrift. 

Voorwaardelijk incidenteel hoger beroep

Artikel 8:112 Awb maakt het mogelijk om incidenteel hoger beroep in te stellen op voorwaarde dat het principaal hoger beroep door de hoger beroepsrechter gegrond wordt verklaard. De beroepsgronden in het incidenteel appel komen dan alleen aan bod als het principaal hoger beroep leidt tot vernietiging van de rechtbankuitspraak. Ook niet-ontvankelijkverklaring, ongegrondverklaring of intrekking van het principaal hoger beroep kunnen als voorwaarde worden gesteld.

Het is niet mogelijk om een voorwaardelijk incidenteel hoger beroep om te zetten in een onvoorwaardelijk incidenteel hoger beroep na het verlopen van de termijn voor het instellen van incidenteel hoger beroep  (ABRvS 25 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1352).

Niet-ontvankelijkheid van het principaal hoger beroep

Als het principale hoger beroep niet-ontvankelijk is, heeft dat in beginsel geen gevolgen voor de ontvankelijkheid van het incidenteel hoger beroep (artikel 8:111 lid 1 Awb). Dat geldt ook voor het intrekken van het principale hoger beroep (artikel 8:111 lid 2 Awb). Alleen als de niet-ontvankelijkverklaring van het principale hoger beroep het gevolg is van (a) overschrijding van de hoger beroepstermijn, (b) de termijn voor het betalen van het griffierecht, óf (c) omdat degene die hoger beroep instelde daartoe niet gerechtigd was, is ook het incidentele hoger beroep niet-ontvankelijk (artikel 8:111 lid 1 sub a-c Awb). 

Overige bijzonderheden in het incidenteel hoger beroep

  • De indiener hoeft geen griffierecht te betalen voor het indienen van een incidenteel hoger beroepschrift (artikel 8:110 lid 5 Awb). 
  • De hoger beroepsrechters stellen de andere partijen binnen twee weken na ontvangst van de gronden van het hoger beroep in de gelegenheid om incidenteel hoger beroep in te stellen (artikel 6 lid 1 Procesregeling).

Incidenteel hoger beroep wordt schriftelijk ingediend (zie artikel 6:4 Awb). Bij voorkeur wordt een incidenteel hoger beroep niet opgenomen in een verweerschrift of schriftelijke uiteenzetting, maar ingediend met een afzonderlijk stuk (artikel 6 lid 2 Procesregeling).