Een onhoudbare aanpak bij afpakken
Misdaad mag niet lonen, zo luidt het adagium dat Justitie drijft bij het ‘afpakken’ van crimineel verkregen vermogen. Daartoe staan het OM in een strafprocedure verschillende bevoegdheden ter beschikking, zoals de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel of de verbeurdverklaring van voorwerpen waarmee strafbare feiten zijn gepleegd. Aan de horizon gloort nu een nieuwe procedure waarmee (vermeend) crimineel vermogen kan worden afgepakt zonder dat iemand is veroordeeld voor een strafbaar feit: de ‘non conviction based confiscation’ (NCBC). De voorgestelde NCBC-procedure is echter juridisch onhoudbaar.
Op 25 november 2022 heeft Minister Yesilgöz het ‘Wetsvoorstel confiscatie crimineel vermogen’ bij de Raad van State ingediend waarmee de NCBC-procedure wordt geïntroduceerd. De NCBC-procedure moet voorzien in de situatie waarin crimineel vermogen wordt aangetroffen, terwijl er geen verdachte in beeld is of de verdachte niet langer kan worden vervolgd. In die gevallen bieden de strafrechtelijke confiscatiemogelijkheden geen soelaas, aangezien daarvoor een strafrechtelijke veroordeling vereist is. Met de voorgestelde NCBC-procedure kan crimineel vermogen op vordering van het OM door de civiele rechter uit het maatschappelijk verkeer worden gehaald, ook wanneer geen sprake is van een strafrechtelijke veroordeling.
Uit de Memorie van Toelichting blijkt echter dat de voorgestelde procedure niet beperkt is tot situaties waarin strafvervolging niet (meer) mogelijk is. De NCBC-procedure kan namelijk ook voor, na of in plaats van een strafvervolging plaatsvinden. De procedure kan volgens dit voorstel zelfs worden ingesteld wanneer de strafzaak tot een vrijspraak heeft geleid. Daarnaast blijkt uit de Memorie van Toelichting dat de NCBC-procedure tot ruimere ontnemingsmogelijkheden en een snellere afhandeling moet leiden, omdat de onschuldpresumptie niet van toepassing is, aangezien de procedure geen “criminal charge” inhoudt, en betrokkenen verplicht zijn inlichtingen te geven die inzicht kunnen geven in de wijze van verkrijging van een goed.
Het voorgaande maakt het voorstel juridisch onhoudbaar. Het zou betekenen dat het OM in geval van een minder sterke zaak of een tijdrovend strafrechtelijk onderzoek, zoals witwasonderzoeken met een onbekend gronddelict, zou kunnen afzien van strafrechtelijke vervolging en in plaats daarvan de confiscatie van betrokken voorwerpen bij de civiele rechter kan vorderen, waarvoor minder waarborgen gelden. De verdachte kan zo bewust in een nadeliger positie worden gebracht door zijn zaak niet in aan de strafrechter voor te leggen maar hem in een NCBC-procedure te betrekken, waar de onschuldpresumptie niet geldt en er geen zwijgrecht bestaat maar juist een inlichtingenplicht geldt.
Wil de NCBC-procedure worden ingevoerd, dan zal het voorstel moeten worden aangepast. Op zijn minst moet worden voorzien in een regeling die voorschrijft dat de NCBC-procedure enkel wordt ingezet in situaties waarin er geen verdachte kan worden aangewezen of vervolging van die verdachte niet (meer) mogelijk is. Want misdaad mag niet lonen, maar het omzeilen van strafrechtelijke waarborgen evenmin.