De wetgever sanctioneert onredelijk procesgedrag van de overheid
Is onnodig procederen tegen de overheid straks verleden tijd? De regering stelt voor dat de bestuursrechter een hogere proceskostenvergoeding aan burgers kan toekennen bij kennelijk onredelijk handelen van een bestuursorgaan. Dat blijkt uit een recent consultatievoorstel tot wijziging van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bbp).
Daarmee introduceert de wetgever een prikkel voor bestuursorganen om onredelijk procesgedrag achterwege te laten waardoor burgers onnodig proceskosten maken. Daarnaast voorziet het voorstel in een verhoging van de forfaitere proceskostenvergoeding in beroep en hoger beroep.
Kennelijk onredelijk handelen
Het komt geregeld voor dat bestuursorganen kennelijk onredelijk procesgedrag vertonen. Het gaat om gedragingen die de burger nodeloos lang in onzekerheid laten, onnodige procedures veroorzaken of al lopende procedures nodeloos verlengen. Daardoor maakt de burger onnodig proceskosten. Voorbeelden die de toelichting op het consultatievoorstel noemt zijn:
- het bestuursorgaan geeft weinig informatie waardoor de burger veel kosten moet maken voor het verzamelen van het benodigde feitenmateriaal;
- het bestuursorgaan wacht nodeloos lang met het nemen van een rechtmatig besluit en de burger heeft daardoor veel kosten gemaakt;
- het bestuursorgaan neemt tegen beter weten in een onrechtmatig besluit;
- het bestuursorgaan heeft misbruik gemaakt van zijn bevoegdheid;
- het bestuursorgaan wil niet wachten op het oordeel van de voorzieningenrechter.
Financiële prikkel tegen onnodige procedures
Wanneer de burger gelijk krijgt bij de bestuursrechter, heeft hij in beginsel recht op een proceskostenvergoeding. Dit is een forfaitaire vergoeding neergelegd in het Bbp. Het Bbp kent nu al de mogelijkheid voor de bestuursrechter om "in bijzondere omstandigheden" een andere, hogere, proceskostenvergoeding toe te kennen dan de forfaitaire vergoeding (art. 2 lid 3). De rechter maakt terughoudend gebruik van deze bevoegdheid. Daarnaast past de rechter deze bevoegdheid meestal niet uit eigen beweging toe. Dat gebeurt vaak alleen op verzoek van de burger.
Het consultatievoorstel spitst de bevoegdheid tot toekenning van een bovenforfaitaire vergoeding toe naar de situatie waarin sprake is van "kennelijk onredelijk handelen van het bestuursorgaan." Deze concretisering beoogt een financiële prikkel voor bestuursorganen om onnodige procedures te voorkomen. Volgens de regering kunnen bestuursorganen zich hierdoor (nog meer) bewust worden van de gevolgen van hun handelen voor de burger en voor de kosten van de rechtspraak en de gefinancierde rechtsbijstand voor de belastingbetaler. Daarnaast is de bepaling een signaal aan de rechter om zijn bevoegdheid minder terughoudend en vaker uit eigen beweging toe te passen. De proceskostenvergoeding mag niet hoger zijn dan de feitelijk gemaakte kosten.
Verhoging forfaitaire vergoeding
Verder verhoogt het consultatievoorstel de zogenoemde puntwaarde van de forfaitaire vergoeding in beroep en hoger beroep van € 512,- naar € 717,-. De reden daarvoor is dat de huidige forfaitaire vergoeding lager is dan de som van de door de raad voor rechtsbijstand vergoede kosten van de toegevoegde advocaat en de door de burger betaalde eigen bijdrage. De forfaitaire vergoeding dekt slechts ruim 70% van die kosten. Volgens de regering maakt de verhoging de forfaitaire vergoeding gemiddeld genomen kostendekkend voor de raad voor rechtsbijstand.
Bovendien beoogt de verhoging te voorkomen dat een meningsverschil tussen burger en bestuursorgaan onnodig juridiseert. De verhoging werkt ook hier als financiële stok achter de deur. De regering verwijst naar een contourennota van 9 november 2018 (p. 12). Daarin staat dat de verhoging van de proceskostenvergoeding bestuursorganen moet stimuleren hun besluitvorming nog zorgvuldiger voor te bereiden. Ook moet de burger een passende proceskostenvergoeding krijgen wanneer de overheid er debet aan is dat de burger onnodig proceskosten heeft moeten maken.
Voor de bezwaarfase blijft de forfaitaire vergoeding ongewijzigd. Het bestuursorgaan moet in de bezwaarfase de vrijheid hebben om het primaire besluit te heroverwegen en zo nodig een ander besluit te nemen. Daardoor kunnen procedures bij de bestuursrechter worden voorkomen (zeefwerking). Een verhoging van de forfaitaire vergoeding zou ertoe kunnen leiden dat het bestuursorgaan minder geneigd is tot heroverweging en herroeping van het primaire besluit. Dit zou juist tot een toename van het aantal procedures kunnen leiden.
Breder pakket aan maatregelen
De financiële prikkel die van het consultatievoorstel moet uitgaan, maakt deel uit van een breder pakket aan maatregelen. Uit de hiervoor genoemde contourennota blijkt dat de regering ook inzet op meer informele procedures en betere communicatie. Het gaat hier om het programma Passend Contact met de Overheid. Ook beziet de regering of bestuursorganen meer maatwerk kunnen bieden bij het oplossen van problemen. Verder is het volgens de regering nodig om de gevolgen van nieuwe- wet en regelgeving voor het beroep op gesubsidieerde rechtsbijstand vooraf beter in kaart te brengen. Zie hierover ook Kamerstukken II 2018/19, 31753, 158, p. 50 e.v.
Gevolgen voor burgers en bedrijven
Een gevolg van het consultatievoorstel is dat burgers en bedrijven een hogere proceskostenvergoeding krijgen wanneer zij gelijk krijgen bij de bestuursrechter. Of de meer concrete bevoegdheid van de rechter om bij kennelijk onredelijk handelen van een bestuursorgaan een bovenforfaitaire proceskostenvergoeding toe te kennen ook daadwerkelijk tot minder juridisering en onnodige procedures zal leiden, is koffiedik kijken. Het succes van deze bevoegdheid zal volgens ons vooral gelegen zijn in de combinatie met de andere aangekondigde maatregelen.