De Wet open overheid en het straf(proces)recht: op gespannen voet?
Vandaag een jaar geleden trad de Wet open overheid (hierna: Woo) in werking. Dit is de opvolger van de Wet openbaarheid bestuur. Met de komst van de Woo is beoogd de overheid (nog) transparanter te maken en overheidsinformatie die berust bij bestuursorganen (nog) toegankelijker. Tot die bestuursorganen behoort eveneens de Minister van Justitie en Veiligheid. Onder de Minister valt onder meer het openbaar ministerie. Journalisten en betrokkenen verzoeken steeds vaker om openbaarmaking van informatie die het openbaar ministerie heeft vergaard in het kader van strafrechtelijke onderzoeken. En dat, terwijl deze strafrechtelijke informatie vaak zeer gevoelige gegevens betreft die de betrokken individuen of entiteiten bij openbaarmaking grote schade kunnen berokkenen.
Voor veel strafrechtelijke informatie geldt niet de Woo, maar een bijzonder openbaarmakingsregime uit bijvoorbeeld het Wetboek van Strafvordering of de Wet justitiƫle en strafvorderlijke gegevens. Deze bijzondere regelingen zijn helder: strafrechtelijke informatie is geheim, tenzij de openbaarmaking daarvan bij wet is voorgeschreven. Niet alle strafrechtelijke informatie valt onder een dergelijke bijzondere regeling. Zo is de openbaarmaking van informatie over lopende strafzaken en zaken die buitengerechtelijk zijn afgedaan wel onderworpen aan de Woo. Juist over deze zaken heeft zich (nog) geen strafrechter uitgelaten. Het uitgangspunt van de Woo luidt: overheidsinformatie is openbaar, tenzij een uitzonderings- of beperkingsgrond geldt. Deze openbaarheid staat haaks op de vertrouwelijkheid van strafrechtelijke informatie.
Hoewel toepassing van de uitzonderingsgronden uit de Woo er vaak toe zal leiden dat openbaarmaking van strafrechtelijke informatie kan worden geweigerd, is het de vraag of de informatie hiermee voldoende is beschermd. Zo zal een succesvol beroep op een van de uitzonderingen resulteren in het zwartlakken van de informatie en niet leiden tot een verbod op het delen van het gehele document. Bovendien moet de betrokkene zich inspannen voor de geheimhouding van de informatie die hem betreft en er daarna ook zelf op toe zien dat de informatie zorgvuldig wordt zwartgelakt. Ook bestaat het risico dat het bestuursorgaan en uiteindelijk de bestuursrechter het belang van de vertrouwelijkheid van strafrechtelijke informatie anders inschatten dan dat de strafrechter zou doen. Dat risico is niet ondenkbaar, onder meer omdat het bestuursorgaan in dit geval feitelijk het openbaar ministerie is dat in de onderliggende strafzaak tegenover de verdachte staat of stond.
De Woo en het straf(proces)recht wringen dus. De wetgever zou er goed aan doen de Woo voor strafrechtelijke gegevens altijd buiten toepassing te verklaren, zodat openbaarmaking alleen mogelijk is als dit bij wet is voorgeschreven. Het vertrekpunt van vertrouwelijkheid geldt in het straf(proces)recht immers niet voor niets.