De artikelen 4:7 en 4:8 Awb hebben geen rechtsbeschermingsfunctie

Article
NL Law

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 25 september 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:3831) in een handhavingsgeschil duidelijk gemaakt dat de artikelen 4:7 en 4:8 Awb niet zozeer een rechtsbeschermingsfunctie bieden, maar de strekking hebben een zorgvuldige voorbereiding van een beschikking te bevorderen. 

Het geschil had betrekking op een besluit van het College van burgemeester en wethouders van Heemskerk (‘het College’) dat een last onder dwangsom had opgelegd aan een autobedrijf dat op een bedrijventerrein ook auto’s verkocht in een speciale keetunit. Op verzoek van de verhuurder van het perceel waarop het autobedrijf staat, had het College een last onder dwangsom opgelegd met een begunstigingstermijn van acht weken omdat de verkoop van auto’s in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Het autobedrijf wendde rechtsmiddelen aan tegen het besluit, waarna het College tot driemaal toe de begunstigingstermijn verlengde, namelijk tot zes weken na het besluit op bezwaar, tot zes weken na de uitspraak van de rechtbank en tot zes weken na de uitspraak van de Afdeling. De verzoeker om handhaving had tegen die verlenging rechtsmiddelen aangewend en beklaagde zich er onder meer over dat hij niet is gehoord voordat het College de besluiten tot verlenging van de begunstigingstermijn nam.

De Afdeling oordeelde dat het College in het bepaalde in artikel 4:8 Awb geen aanleiding had hoeven te zien om de verzoeker om handhaving te horen. De Afdeling verwijst naar een eerdere uitspraak waarin zij oordeelde dat niet alle belanghebbenden die als derden het recht hebben rechtsmiddelen aan te wenden tegen een besluit vooraf in de gelegenheid hoeven worden gesteld om hun zienswijzen kenbaar te maken. De Afdeling verwijst verder naar de wetsgeschiedenis bij artikel 4:7 en 4:8 en oordeelt dat deze bepalingen alleen beogen te waarborgen dat een verificatie van gegevens plaatsvindt. In aanvulling op haar eerdere uitspraak voegt de Afdeling hier nu uitdrukkelijk aan toe dat de artikelen 4:7 en 4:8 Awb de strekking hebben een zorgvuldige voorbereiding van de beschikking te bevorderen en niet zozeer het bieden van een rechtsbeschermingsfunctie.

Deze uitspraak laat natuurlijk onverlet dat gelet op het bepaalde in artikel 3:2 Awb het in sommige gevallen wel geboden is om van te voren te informeren bij een belanghebbende hoe hij tegen een voorgenomen besluit aankijkt. In feite werd de verzoeker om handhaving er nu mee geconfronteerd dat de overtreder pas ruim drie jaar na de overtreding echt een einde aan de overtreding moest maken. Op dit punt kreeg de verzoeker om handhaving dan ook gelijk van de Afdeling omdat zij het besluit om de begunstigingstermijn telkens op te schuiven niet deugdelijk gemotiveerd achtte.

Dit bericht is ook verschenen op mr-online.nl.