Bestuursrechter bevestigt: de NOW kent geen ‘hardheidsclausule’ voor uitzonderlijke omstandigheden
De gezichtspunten uit deze uitspraak zijn niet alleen relevant voor de NOW 1, maar ook voor de tweede tranche, waarmee de NOW 1 werd verlengd en die van 6 juli tot en met 31 augustus 2020 opengesteld was, en waarschijnlijk ook voor de derde tranche, die nog gepubliceerd zal worden. In deze zaak vroeg een werkgever NOW 1-subsidie aan. Het UWV wees de aanvraag af omdat de werkgever volgens de aangifte loonbelasting in januari 2020 en november 2019 geen loonkosten had. Werkgevers die in deze maanden geen loon hebben betaald, hebben geen recht op NOW 1-subsidie. Het betaalde loon wordt bepaald aan de hand van de loonaangifte. Daarbij wordt alleen uitgegaan van loonaangiftes van voor de peildatum van 15 maart 2020. Wijzigingen na die datum worden om misbruik te voorkomen niet in aanmerking genomen. De werkgever kreeg hulp van een accountant bij het opstellen van de loonaangifte. Deze accountant had een fout gemaakt en ten onrechte geen loonsom ingevuld voor deze maanden. De werkgever had dit uiteindelijk zelf hersteld en de juiste loongegevens ingevuld, maar deze aanvullingen waren pas na de peildatum opgenomen, en konden dus niet meer bij de aanvraag worden betrokken.
De werkgever maakte eerst bezwaar bij het UWV tegen de afwijzing van de aanvraag. In de bezwaarprocedure gaf het UWV de werkgever ongelijk, en verklaarde het bezwaar ongegrond. De werkgever stelde beroep in bij de rechtbank tegen die beslissing op bezwaar. In de beroepsprocedure verzoekt de werkgever de rechter om, in afwijking van de NOW 1, de gecorrigeerde loonaangifte wel te betrekken bij de aanvraag. Volgens de werkgever is het een uitzonderlijke situatie. Niet alleen zijn er grote gevolgen voor de werkgever als zij geen subsidie ontvangt, het ging hier ook om een fout van een accountant. De rechtbank oordeelt dat zij hier geen uitzondering kan maken. De NOW 1 heeft geen hardheidsclausule: er is geen mogelijkheid om in ‘uitzonderlijke gevallen’ toch subsidie te verlenen als dat volgens de hoofdregel niet kan. Mogelijke voorbeelden van bijzondere omstandigheden zijn fouten bij de aanvraag, zoals het wegens een technische storing te laat indienen van een aanvraag, of de omstandigheid dat het mislopen van NOW-subsidie ingrijpende financiële gevolgen voor een werkgever kan hebben, zoals ontslagen.
Deze uitspraak laat zien dat een beroep op uitzonderlijke omstandigheden zeer weinig kans van slagen heeft. Het oordeel van de rechtbank lijkt ons begrijpelijk en past goed bij het systeem van de NOW, waarin weinig ruimte is voor maatwerk. Overigens heeft het UWV in deze procedure opgemerkt dat in zeer bijzondere gevallen ruimte is voor maatwerk. Een beroep op bijzondere omstandigheden hoeft dus niet altijd kansloos te zijn.
Ten slotte valt op dat de rechtbank meldt dat hoger beroep kan worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Bij de invoering van de NOW 1 overwogen de opstellers van de NOW dat het niet zeker is of de Centrale Raad of de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State de bevoegde hoger beroepsrechter is in bestuursrechtelijke procedures over de NOW. Hun inschatting was dat de Centrale Raad bevoegd is. Het is interessant om te zien dat deze rechtbank bij het standpunt van de opstellers van de NOW aansluit. Het laatste woord zal uiteindelijk aan de Centrale Raad zijn: die zal zelf beslissen of hij bevoegd is als er hoger beroep wordt ingesteld.