Bestuurder persoonlijk aansprakelijk voor opgelegde boete wegens kartelafspraken (annotatie)
Het faillissement van Heiploeg uit 2014 is een bron van principiële geschillen en procedures. Deze Heiploeg-uitspraak werpt de vraag op onder welke voorwaarden een (door de Europese Commissie) aan Heiploeg opgelegde kartelboete kan worden verhaald op een (in dit geval gewezen) bestuurder. In de literatuur is vanuit meerdere invalshoeken de nodige aandacht besteed aan de mogelijkheid om op grond van het mededingingsrecht een boete op te leggen aan bestuurders en andere feitelijk leidinggevenden.
In deze annotatie beperkt Astrid Helstone zich tot de (uit de uitspraak volgende) relevante gezichtspunten voor de uitleg van de maatstaf voor de toepassing van art. 2:9 BW en de mogelijkheid voor een regresvordering van de rechtspersoon op een (gewezen) bestuurder. Op grond van art. 2:9 BW geldt voor interne bestuurdersaansprakelijkheid dat een bestuurder alleen aansprakelijk is jegens de rechtspersoon als hem een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Het gaat hier om de aansprakelijkheid van de bestuurder jegens de rechtspersoon.
Gelet op de hoge drempel die geldt voor het aannemen van een ernstig verwijt, levert niet iedere betrokkenheid bij een wettelijke overtreding zonder meer ernstige verwijtbaarheid van de bestuurder op. Ratio van de strenge maatstaf van art. 2:9 BW is – kort gezegd – dat een beperkte mogelijkheid tot aansprakelijkheidsstelling van bestuurders voorkomt dat zij zich bij hun handelingen in onwenselijke mate laten sturen door defensieve overwegingen. Als een bestuurder zich niet houdt aan de wet en als gevolg van zijn handelen een boete aan de rechtspersoon wordt opgelegd, kan hij hiervoor mogelijk aansprakelijk worden gehouden jegens de rechtspersoon. Zo ook in deze zaak waarin de curatoren een voormalig bestuurder van Heiploeg, de ‘godfather’ van de Noordzeegarnalen, aansprakelijk houden voor de kartelboete die de Europese Commissie op 27 november 2013 heeft opgelegd aan Heiploeg vanwege verboden prijsafspraken, waarbij deze bestuurder destijds persoonlijk en nauw betrokken was. Deze kartelboete leidde er mede toe dat Heiploeg in 2014 wegens betalingsonmacht failliet werd verklaard.
Dat het beroep op art. 2:9 BW in deze hoger beroep procedure slaagt, is niet verwonderlijk: de persoonlijke betrokkenheid van de gewezen bestuurder bij de verboden prijsafspraken kan redelijkerwijs worden gekwalificeerd als een ernstig verwijt als bedoeld in art. 2:9 BW. Wat de onderhavige uitspraak interessant maakt, zijn de relevante overwegingen van het hof ten aanzien van de vraag of een rechtspersoon een aan haar opgelegde boete kan afwentelen op de bestuurder en de redenen waarom het in dit specifieke geval redelijk wordt geacht dat een rechtspersoon een regresvordering op de bestuurder heeft.
Deze Heiploeg-uitspraak heeft – in ieder geval – om twee redenen een bredere betekenis. Ten eerste zal de redenering van het hof ook buiten faillissement opgaan: indien een bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van zijn persoonlijke betrokkenheid en handelingen die hebben geleid tot een mededingingsrechtelijke inbreuk, zal het verhaal ook in die gevallen mogelijk moeten zijn op grond van art. 2:9 BW. In de tweede plaats is civielrechtelijke aansprakelijkheid en de mogelijkheid van verhaal van een boete door rechtspersonen op bestuurders een blijvend onderwerp van breder debat dat evenzeer relevant is voor andere publiekrechtelijke overtredingen. Naast kartelboetes kan immers ook worden gedacht aan boeteoplegging aan rechtspersonen vanwege overtredingen van bijvoorbeeld het privacy-recht (AP), het financiële toezichtrecht (DNB en AFM) of het milieurecht (ILT en NVWA).
- Hof Arnhem-Leeuwarden 6 december 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:10497, JAR 2023/52, m.nt. A.M. Helstone