Beperking van persvrijheid – Laster van concurrerend persorgaan kan oneerlijke marktpraktijk uitmaken
Rechtbank van Koophandel te Luik1 oordeelt dat het opzetten van een lastercampagne een oneerlijke marktpraktijk uitmaakt indien deze erop is gericht om de inkomstbronnen van een concurrerend persorgaan te laten opdrogen en te proberen de redactionele lijn te wijzigen.
SUDPRESSE, een persgroep die eigenaar is van een reeks dagbladen, publiceerde op 19 oktober 2019 een artikel op haar Facebook-pagina over de groepsverkrachting van een 13-jarige. Het artikel verwees, via "putaclic" links, naar andere gerelateerde artikelen (waarvan sommige betalend). VINCESTONIAN, beheerder van de parodische website NORDPRESSE.be, stelde deze praktijk en het soort publicaties aan de kaak. Het riep haar lezers op om berichten te sturen naar de adverteerders van SUDPRESSE waarin o.m. zou moeten vermeld worden « cela me dérange de voir qu’une société telle que la vôtre finance des articles qui diffusent les détails sordides du viol d’une ado de 13 ans avec des flèches putaclic. Merci de remettre en questions vos partenariats publicitaires si vous voulez préserver votre image … ». SUDPRESSE stelde hierop een vordering tot staking in bij de Rechtbank van Koophandel te Luik wegens een miskenning van het artikel VI. 104 WER.
VINCESTONIAN steunde zich voor haar verweer op artikel 10 van het EVRM inzake de vrijheid van meningsuiting. In haar uitspraak omtrent de verenigbaarheid van de omstreden lastercampagne met artikel VI. 104 WER heeft de Rechtbank van Koophandel een belangenafweging gemaakt. Met name op basis van de jurisprudentie van het Hof van Beroep te Brussel en de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft de Rechtbank geoordeeld dat de vrijheid van meningsuiting weliswaar het recht op kritiek inhoudt, maar niet van dien aard is dat zij denigrering en aantasting van de reputatie van een onderneming rechtvaardigt. De rechtbank oordeelde dat de voorwaarden voor een beperking van de vrijheid van meningsuiting van het VINCESTONIAN-bedrijf in dit geval waren vervuld, aangezien een dergelijke beperking bij wet was voorzien en noodzakelijk is in een democratische en evenredige samenleving.
De Rechtbank beval VINCESTONIAN om haar lastercampagne tegen SUDPRESSE te staken. De campagne was er namelijk op gericht om de inkomstbronnen van SUDPRESSE te laten opdrogen, was een poging om de redactionele lijn van de kranten te wijzigen en ondermijnde als dusdanig de vrijheid van de pers (een persorgaan is namelijk niet meer levensvatbaar wanneer het niet over voldoende financiële middelen beschikt om normaal te opereren).
Daarentegen werd de vordering tegen de zaakvoerder van VINCESTONIAN afgewezen omdat hij niet voldeed aan de definitie van onderneming in de zin van artikel I.8.39° WER (hoewel de rechtbank erkent dat hij wellicht wel een onderneming was in de zin van artikel I.1.1° WER).
Voetnoten:
1 Rb. Kh. Luik 10 januari 2020, A/19/200796, niet gepubl.